(begaf, heeft begeven),
1. (ambten, posten) aan iemand geven, toevertrouwen; wie heeft die post te begeven?, wie heeft het recht van benoeming;
2. verlaten, in de steek laten: zijn krachten hadden hem begeven;
3. zich begeven, ergens heengaan: zich naar de stad, op weg begeven; zich in gevaar begeven, zich eraan blootstellen;
4. het begeven, bezwijken, de last niet meer kunnen dragen (niet zich begeven): die balk zal het begeven, zal het niet houden.