v./m. (-n), een breccië die voor een groot deel uit beenderen, tanden en/of schubben bestaat.
De beenderbreccië is samengesteld uit grove, hoekige componenten, die voornamelijk door gebroken botten en beenderen worden gevormd. Meestal is dit gesteente goed verkit door kalk. Zij komt voor in grotten en karstspleten, en is vooral ontstaan door accumulatie van uileballen, of door het bijeenslepen van prooien door roofdieren die een grot als schuilplaats gebruikten. Zeldzamer zijn beenderbrecciën afkomstig van opgehoopte visselijken of reptielkadavers, samengespoeld in lagen die afgezet zijn in een zuurstofarme of vergiftigde omgeving (b.v. het Ludlow Bone Bed).