Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Beemster (droogmakerij)

betekenis & definitie

Ned. droogmakerij van 1612, in de prov. Noord-Holland, administratief een waterschap vormend.

Dit waterschap ligt gemiddeld ca. 3,50 m NAP.De hoogte van de ringdijk is 1,75 m + NAP. Rietgewas beschermt de dijk aan de buitenzijde. De bemaling van de Beemster geschiedt door drie gemalen, nl. bij De Rijp, bij Oosthuizen en bij Beets, alle lozende op de Schermerboezem.

GESCHIEDENIS.

Graaf Dirk II (♱988) of zijn gemalin schonk een stuk grond, palende aan het flumen Bamestra, aan het klooster Egmond. Ofschoon het woord flumen stroom of rivier betekent, is het niet aan te nemen dat Bamestra toen een rivier was. In 1607 kreeg een consortium, tot woede van de vissers, octrooi van de Staten van Holland voor de drooglegging van het visrijke meer. Jan Poppen, Amsterdams miljonair, stak er de helft van zijn fortuin in. Het toezicht op de uitvoering van de werken was grotendeels in handen van Jan Adriaansz. zie Leeghwater, die met 16, later met 32 molens de Beemster droogmaalde. In 1609 was het werk vrijwel voltooid, maar in jan. 1610 werd door een hevige noordwester storm een breuk in de Waterlandse dijk geslagen, waarna de polder weer onderliep. De droogmaking werd op 19.5.1612 voltooid met 42 molens, zodat de verkaveling van de gronden kon beginnen.

Commercieel leider van de onderneming was Dirck van Os, die tot dijkgraaf werd benoemd. Het duurde echter nog jaren eer de polder rendement opleverde. Een aantal participanten ging failliet, o.a. in 1617 Willem Usselinx. Het voornaamste werden veeteelt (vetmesterij van ossen), tuinbouw (kool- en lijnzaad voor de Zaanse oliemolens) en teelt van vruchtbomen. Een derde van de grond was in gebruik als hooiland. Vele Amsterdamse patriciërs en kooplieden vestigden er hun buitenhuizen.

LITT. J.Bouman, Bedijking, opkomst en bloei van de Beemster (1857); T.v.d. Meer, Gedenkboek van Beemsters 3e eeuwfeest (1912); H.M.de Bruijn enz., Portret van de Beemster (1962).

< >