v. (-en), een wat oudere benaming voor de aangeslibde aardlaag langs kleinere rivieren en beken, die bestaat uit kleihoudend zand of klei. De beekbezinkingen vormen meer of minder smalle stroken grond langs rivieren en beken, of in de beddingen van verlaten rivieren of riviertakken.
Wegens de lage ligging en het drassige karakter van de bodem worden zij als wei- of hooiland gebruikt en vormen zij in de zandgebieden vruchtbare, groene stroken land; meestal zijn het de groengronden.Bij een venig karakter spreekt men van broekgronden. Tegenwoordig spreekt men ook van beekafzetting, min of meer kleiige fijne zanden, waarvan de aard sterk afhankelijk is van het materiaal, dat in het stroomgebied van de betrokken beek optreedt. In de beekbezinking vindt men vaak vrij dikke afzettingen van ijzeroer (moerasijzererts), plaatselijk ook moeraskalk.