Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Bedrijfssluiting

betekenis & definitie

v. (-en),

1. opheffing of beperking van de activiteiten van een onderneming;
2. het verhinderen of althans belemmeren van de oprichting van nieuwe ondernemingen in een bepaalde bedrijfstak.

Bedrijfssluiting kan variëren van sluitingen van kleine bedrijfjes tot omvangrijke reorganisaties in multinationale ondernemingen. Zij gaat veelal gepaard met zgn. collectieve ontslagen. De oorzaak kan gelegen zijn in een faillissement, fusie, concentratie van activiteiten in één bedrijf enz. Nederland. Hoewel bedrijfssluitingen zich in WestEuropa en de VS vooral sedert het eind van de 19e eeuw al veelvuldig hebben voorgedaan, waren zij in Nederland betrekkelijk beperkt. De verhoudingsgewijs late industrialisatie in Nederland leidde tot een sterke groei van de verbruiksgoederenindustrie (bij de beroepstelling in 1920 bleek driekwart van de industrie-arbeiders hierin te werken).

De kapitaalgoederenindustrie (waarin de conjunctuur zich over het algemeen veel sterker laat voelen) bleef in Nederland, in vergelijking met Engeland, Duitsland en België, heel lang achter. De eerste bedrijfssluitingen van enig belang manifesteerden zich, afgezien van de conjunctuurgevoeligheid van enkele grote bedrijven, pas na 1920 en in de jaren dertig.

Na 1945 bleven collectieve ontslagen en bedrijfssluitingen aanvankelijk schaars. Waar zij bij conjuncturele teruggang voorkwamen (b.v. in 1952 en 58), werden zij als incidentele verschijnselen gezien. Sedert 1965 werd Nederland opgeschrikt door bedrijfssluitingen en grote collectieve ontslagen waarbij sommige bedrijfstakken en provincies zwaarder getroffen werden dan andere. Een belangrijke oorzaak ziet men in de technologische vernieuwingen, die tot fiet in-gebruik-nemen van ondeelbare produktiemiddelen met steeds groter capaciteit leidden en in de Ned. markteconomie in versneld tempo structurele veranderingen teweegbrachten. Dit leidde tot overcapaciteit en te grote voorraden, hetgeen (vooral bij teruglopende conjunctuur) eerder dan voorheen in collectieve ontslagen resulteerde. Bovendien konden veel marginale bedrijven, die arbeidsintensief waren en onder volledige concurrentie werkten, de relatief snelle reële loonstijging niet verwerken.

Verder traden verschuivingen op in de internationale concurrentieverhoudingen. Andere oorzaken waren financieringsmoeilijkheden, opzegging van bankkrediet, fusies en reorganisaties.

Sommige sluitingen werden, zij het bij uitzondering, aan wanbeheer toegeschreven, andere ten minste aan dubieus ondernemersbeleid. Het ligt voor de hand dat in sommige kringen het systeem van particuliere ondernemingsgewijze produktie en de daarin bestaande machtsstructuur, machtsverhoudingen en machtsverdeling voor de bedrijfssluitingen aansprakelijk werden gesteld. Toen de directie van het AKZO-concern in 1972 plannen aankondigde tot sluiting van bedrijven in Breda, Emmer-Compascuum en Wuppertal, waarbij 6000 man personeel (waarvan 2200 in Nederland) zouden moeten af vloeien, leidde dit in de Bredase vestiging van ENKA-Glanzstoff tot de eerste bedrijfsbezetting in Nederland (18-23 sept.) door ca. 500 werknemers. Deze bedrijfsbezetting gaf aanleiding tot vele vragen met betrekking tot deze strijdmethode, de plaats van de onderneming in de maatschappij en de positie van de werknemers daarin ten opzichte van de vermogensverschaffers en had belangrijke consequenties voor de arbeidsverhoudingen in Nederland. M.n. valt sedertdien een toenemend verzet van de zijde van werknemers tegen vaak economisch noodzakelijke bedrijfssluitingen waar te nemen en wordt een beroep op de overheid gedaan om steun, resp. willen de werknemers zelf het bedrijf voortzetten.

Een geheel van wettelijke regelingen inzake bedrijfssluitingen bestaat niet. Wel wordt een bedrijfssluiting via de Faillissementswet geregeld. Ook voorzien de sociale verzekeringen (Werkloosheidswet, ww) in de gevallen waarbij onvrijwillige ontslagen uit een bedrijfssluiting of -inkrimping voortkomen. Voor ontslag van ambtenaren zie Rijkswachtgeldbesluit.

Geen wettelijke verplichting bestaat er om een afvloeiingsregeling voor de werknemers te treffen, al zal deze onder de druk van de vakverenigingen meestal wel tot stand komen; hiervoor is door de regering een regeling in het vooruitzicht gesteld voor collectieve ontslagen van b.v. meer dan 20 werknemers. Het is moeilijk het aantal bedrijfssluitingen in Nederland te schatten, aangezien er geen meldingsplicht bestaat voor de voorgenomen sluiting van een bedrijf. Bovendien is het vaak moeilijk na te gaan of een bedrijf b.v. bij een fusie wordt opgeheven.

Tegenwoordig wordt vooral gestreefd naar behoud van werkgelegenheid met overheidshulp; werklozen worden geholpen door aanvulling door hun vroegere werkgever van dewwuitkeringen, migratieregelingen, studiekostenregelingen, bedrijfsscholings- en omscholingsregelingen, aanvullende werkgelegenheid, enz. Een groot aantal bedrijven dat in een moeilijke positie verkeert, heeft niet de weg van collectief ontslag gekozen, maar verzocht om toestemming tot werktijdverkorting.

België.

In België is de bedrijfssluiting geregeld bij de wet van 28.7.1971, een aanvulling op de wetten van 28.6.1966 en van 20.7.1968. De wet heeft betrekking op de met opheffing bedreigde ondernemingen, die meer dan 20 werknemers in dienst hebben. Het toezicht en de uitvoering van deze wet is in handen van het beheerscomité van het Fonds voor Sluiting van Ondernemingen. Nadat het Fonds de verplaatsing van exploitatiezetel, fusie en verkoop heeft gelijkgesteld aan de opheffing van het bedrijf, kan het ertoe overgaan regelingen te treffen voor de ontslagen werknemers. Deze kunnen bestaan uit het doorbetalen van salarissen indien de werkgever zijn verplichtingen niet meer kan nakomen, of uit wachtgeldregelingen. Zie ambacht, zie detailhandel.

LITT. Stichting Wetensch. Onderzoek Vakcentrales, Afvloeiingsregelingen in Ned. (z.j.); NVV, Verslag van collectief ontslag (1970); J.P.Windmuller, Arbeidsverhoudingen in Nederland (1970); W. Albeda, Vakbeweging en maatschappijstructuur; A.van Cortenberghe en J.Terlingen, Enkadossier, handboek voor bezetters (1972); J.P.A.ter Hoeven, Breukvlakken in het arbeidsbestel (1972); Peper (red.), De Ned. arbeidsverhoudingen; N.van Rossum, Sociaal-economisch jaarboek 1974-75 (1975).

Bedrijfssluiting als stop op oprichting van bedrijven in een bepaalde bedrijfstak kan op diverse manieren plaatsvinden. Reeds gevestigde ondernemingen kunnen b.v. potentiële concurrenten afschrikken door tijdelijk tegen verliesgevende prijzen te verkopen, leveranciers of afnemers trachten te bewegen geen handelsrelaties met nieuwelingen aan te gaan of de hulp van de overheid inroepen. In Nederland kan de regering bedrijfssluiting m.n. bevorderen door de toestemming tot toetreding aan voorwaarden te binden (vestigingseisen), dan wel door een zgn. bedrijfsvergunningenbesluit (wet van 7.7.1954, Stb. 339).

In België is de uitoefening van beroepswerkzaamheden in de kleine en middelgrote handels- en ambachtsondernemingen onderworpen aan de wet van 15.12.1970, die de wet van 24.12.1958 heeft opgeheven. De beroepsreglementering kan ingevoerd worden op aanvraag van een of meer belangstellende beroepsverbonden en op gunstig advies van de Hoge Raad voor de Middenstand, en kan de koning eisen stellen voor de uitoefening van werkzaamheden van de door deze beroepsverbonden vertegenwoordigde sector. Deze eisen hebben betrekking op kennis van het bedrijfsleven en op beroepskennis. Tenzij de wet er anders over beschikt, mag een ondernemingshoofd slechts een beroepswerkzaamheid uitoefenen, die overeenkomstig de wet is gereglementeerd, indien hij in het bezit is van een getuigschrift waaruit blijkt dat aan de gestelde eisen is voldaan. Thans is een twintigtal beroepen gereglementeerd.

bedrijfssluiting. Door Gewestelijke Arbeidsbureaus in Ned. waargenomen ontslagaankondigingen voor tenminste tien werknemers (uitgezonderd die voor de mijnen).

< >