in België een overeenkomst waarvan het voordeel of een deel ervan voor een derde bedoeld is. Art. 1121 BW veroorlooft dit beding slechts in twee gevallen:
1. wanneer dit niet meer is dan een voorwaarde van een beding dat men voor zichzelf maakt, b.v.: afstand van een onderneming tegen bepaalde prijs op voorwaarde dat het personeel in dienst behouden blijft;
2. wanneer het beding een voorwaarde is van een schenking die men aan een ander doet, b.v. schenking van een huis op voorwaarde dat begiftigde er de moeder van schenker tot haar dood in laat wonen. De moderne rechtspraak heeft deze wettelijke beperkingen geleidelijk afgeschaft, hoofdzakelijk wegens de evolutie van het verzekeringsrecht. Thans wordt aanvaard a. dat de bedinger een persoonlijk belang bij het beding zou hebben, b.v. levensverzekering ten behoeve van de weduwe van de bedinger; verzekering tegen ongevallen ten behoeve van de erfgenamen; vervoerverzekering ten behoeve van wie recht zal hebben op de koopwaar; b. dat de bedinger een bepaalde derde een recht wil verschaffen, waardoor die derde kan worden onderscheiden van de rechtverkrijgers onder algemene titel, die anders het voordeel genieten van al wat hun voorganger bedongen heeft (art. 1122 BW). Het beding ten behoeve van een derde verleent deze laatste een rechtstreeks en dadelijk recht (Cass. 2. 5.1930 Pas. 1930, I. 193), wat betekent dat de derde een eis mag instellen tegen de belover, en dat het recht van de derde buiten het vermogen van de bedinger ligt, en de derde dus geen beslag hoeft te vrezen van de schuldeisers van de bedinger, noch aanspraken tot verdeling, of inbreng, of inkorting door de erfgenamen van de bedinger. Wie een beding ten behoeve van een derde gemaakt heeft, mag het niet meer intrekken, nadat de derde uitdrukkelijk of stilzwijgend aanvaard heeft daarvan gebruik te maken. Uit de overeenkomst moet echter zonder twijfel blijken dat de bedinger de bedoeling had een voordeel voor een derde te bedingen (Cass. 27.9. 1974, Ger. Wbk. 1974-75, art. 945).