v./m. (-en),
1. gebed tot God;
2. dringend verzoek: bede om hulp; op zijn bede; zijn bede werd niet verhoord;
3. aanvraag van de landsheer tot het opbrengen van een geldsom, oudstijds belasting .
Toen de vorsten hun inkomsten uit domeinen en regalia ontoereikend achtten, richtten zij zich tot het volk met een bede (verzoek om geldelijke bijstand). De bede, ook wel schot of precaria genoemd, is de aanduiding van de belasting, bezien uit het oogpunt van de landsheer, die, hoezeer aan de bede in oorsprong ook een weigerbaar verzoek ten grondslag gelegen moge hebben, rechtens toch een vordering tot betaling had. In de meeste rechtskringen (steden, ambachten) bestonden de beden uit onverhoogbare heffingen, die door het bestuur van die rechtskring weer werden omgeslagen over de schatplichtigen binnen die rechtskring. In de 14e en 15e eeuw ontstond naast deze gewone beden een nieuw soort bede, die de landsheer pas kon heffen, nadat hij met de staten (standen) als vertegenwoordigers van het volk had onderhandeld en hun ‘consent’ had verkregen. De staten verwierven daardoor steeds meer invloed op het bestuur.
LITT. J.v.d.Poel, Sijmen betaal! Belastingen toen en nu (1966); J.P.de Monté ver Loren en J. E. Spruit, Hoofdlijnen uit de ontwikkeling van de rechterlijke organisatie enz. (1972).