[Eng. beat, slang voor cool, hip, in, with rhythm, betekent ook ‘vermoeid’ en tevens ‘extatisch’], aanduiding die ontstond voor een groep Amerikaanse schrijvers en dichters, die zich in de jaren vijftig afzette tegen het conservatisme en de zelfgenoegzaamheid van de toenmalige Amerikaanse samenleving. Deze beatniks gaven de voorkeur aan een ongebonden, zwervende levensstijl en hadden een sterk anarchistische levenshouding.
Zij experimenteerden met verdovende middelen, weigerden zich te conformeren aan de heersende seksuele moraal en identificeerden het christendom met de door hen verafschuwde Amerikaanse bourgeoisie, mede waardoor hun belangstelling uitging naar oosterse religies, m.n. het zen-boeddhisme. De beatniks waren geen maatschappijhervormers: zij wilden alleen zichzelf verlost zien van de verplichtingen die de samenleving hen oplegde.Hun levenshouding vond ook buiten litteraire kringen weerklank en de naam ‘beatnik’ werd van toepassing op iedereen die volgens de beat-ideeën zijn leven inrichtte. Hun uiterlijk werd gekenmerkt door baarden, t-shirts en sandalen. Belangrijke vertegenwoordigers van de beat generation waren Jack Kerouac met On the road (1957), William Burroughs met Junkie (1953), Allen Ginsberg met o.a. zijn gedicht Howl (1955), Lawrence Ferlinghetti met Pictures front the gone world (1955; gedichten), Gregory Corso met Gasoline (1958; gedichten) en Gary Snyder met Riprap (1959; gedichten). De beweging verliep aan het eind van de jaren vijftig, toen de meeste leden door hun individuele ontwikkeling hun eigen weg gingen. De beatniks waren duidelijke voorlopers van de latere ‘underground’. Uitgave: S.Krim (red.), The beat (1960; bloemlezing).
LITT. G.Feldman en M.Gartenberg (red.), The beat generation and the angry young men (1958); L.Lipton, The holy barbarians (1959); T.Parkinson, A casebook on the beat (1961); N.F.Cantor, The age of protest (1969); B.Cook, The beat generation (1971).