Ned. architect, *14.2.1869 Den Helder, ♱28.11.1923 Amsterdam. De Bazel vormde zich in het bouwambacht als ‘krullenjongen’ en deze ambachtelijke vorming bleef in al zijn ontwerpen voor bouwwerken, meubels en interieurs duidelijk merkbaar.
Hij werd opgeleid aan de Academie van Beeldende Kunsten te 's-Gravenhage en aan de Rijksacademie te Amsterdam; hij was lid van de Theosofische Vereniging, waarvan de levensvisie veel van zijn latere werken beheerste. Hij redigeerde, met Lauweriks, het tweemaandelijks tijdschrift Bouw- en Sierkunst (1898).In 1904 stichtte hij, met de meubelontwerper Van Leeuwen, de werkplaats De Ploeg te Amsterdam, waarvan een belangrijke invloed uitging op de ontwikkeling van het Ned. meubel en interieur. De Bazel heeft een zeer grote invloed gehad op de ontwikkeling van de Ned. landhuisbouw ca. 1900—30. Hij nam de ambachtelijke vormen en constructies van de Ned. boerderijbouw tot uitgangspunt, met duidelijke invloeden van de Engelse landhuisbouw (de modelmelkerij Oud-Bussum, 1903). Tot zijn fraaiste landhuizen behoort De Maerle in Huizen (1906). Meubels en interieurs treffen door hun verfijnde verhoudingen en profileringen.
Van zijn grotere werken zijn te noemen: het hoofdkantoor van de Ned. Handel-Maatschappij (thans Algemene Bank Nederland; 1920—27) te Amsterdam, het hoofdgebouw van de Koninklijke Ned. Heidemaatschappij te Arnhem (1912). De Bazel ontwierp glaswerk voor de fabriek ‘Leerdam’ (1917).
LITT. A.W.Reinink, K.P.C.de Bazel (diss. 1965).