[Oudfr. bast, het pakzadel van muilezeldrijvers, dat als bed en ter onwettige samenleving werd gebruikt], m. (-s, -en),
1. niet uit een wettig huwelijk geboren kind;
2. dier ontstaan uit de vermenging van verschillende, maar aan elkaar verwante soorten: de muilezel en het muildier zijn bastaarden (afstammelingen van ezel resp. ezelin en paard); in de dagelijkse taal betitelt men rasloze (huis)dieren met de benaming ‘bastaard’, b.v. honden of katten;
3. nieuwe plantevorm, door kruising van ongelijksoortige planten verkregen;
4. mindere soort, tussensoort, m.n. in de handel, in het bijzonder bastaardsuiker: in verbinding met zelfstandig naamwoord tot bijvoeglijk naamwoord geworden: basterdsuiker.
HERALDIEK.
Vooral in de middeleeuwen kwamen vrij veel bastaarden van adellijke vaders in aanmerking voor een zekere erkenning. Zij konden dan het vaderlijk familiewapen voeren, maar het wapenbeeld dienden zij te breken. Zo’n breuk in het wapen bestond vaak uit een smalle schuine streep over alles heen (‘er loopt een streepje door’), zie bastaardbalk.
RECHT.
Vroeger werden bastaarden onderscheiden in speelkinderen en overwonnen kinderen. Speelkinderen waren onwettige kinderen, geboren uit ouders die wel met elkaar een huwelijk hadden kunnen sluiten, maar dit niet hadden gedaan. Overwonnen kinderen waren kinderen gewonnen in bloedschande of in overspel, derhalve geboren uit ouders die niet met elkaar in het huwelijk hadden kunnen treden. Onder canoniekrechtelijke invloed werd de positie van bastaarden overal minder gunstig. Algemeen gold in het Oudned. recht echter ten aanzien van speelkinderen de regel ‘moeder maakt geen bastaard’, d.w.z. dat zij ten opzichte van de moeder en verwanten van moederszijde in dezelfde erfrechtelijke positie stonden als wettige kinderen. Van vader of verwanten van vaderszijde erfde de bastaard echter niet.
Diametraal hiertegenover stond het Oudfranse recht waar de regel ‘bâtards ne succèdent point’ gold. In het Ned. en Belg. BW is, in afwijking van het Oudnederlandse beginsel, de Code Civil gevolgd, waarin het erfrecht van bastaards op Oudfranse leest was geschoeid. Sedert 1947 is ten aanzien van speelkinderen het Oudnederlandsrechtelijke beginsel weer opgenomen (art. 909 Ned. BW). In de middeleeuwen hadden zeer vele vorsten bastaards, die vaak hoge erefuncties kregen; tot in de 19e eeuw komt men bastaards, zij het minder frequent, tegen. Deze bastaards hadden geen recht op titel, troon en opvolging.