[Lat., zuilenhal, Gr. basilikos, koninklijk], v. (-e, -’s), (ook: basiliek),
1. Oudromeins langwerpig vierkant bouwwerk met zuilenrijen;
2. vroegchristelijk kerktype.
De vroegste basilica’s waren Romeins, ondanks de Griekse naam. Het waren overdekte ruimten, aansluitend bij het forum. Het bouwtype is door Vitruvius uitvoerig beschreven. Het gebouw, naar functie vergelijkbaar met de Griekse stoa, is rechthoekig, door zuilenrijen verdeeld in drie of meer schepen, waarvan het middelste schip doorgaans hoger is en voorzien van vensters. Tijdens de republiek was de basilica de zetel van volkstribuun en hoge beambten.
In de keizertijd werd de basilica voornamelijk gebruikt als markthal. Ook privé-huizen en paleizen bezaten basilicale vertrekken, die dienden als ontvangstzaal. Esoterische sekten gebruikten basilica’s in plaats van tempels als verzamelruimte. Vrijwel elke Romeinse stad had een basilica.
De oudst bewaard gebleven basilica is die van Pompeii (ca.120 v. C.). Bekend zijn echter vooral de deels bewaard gebleven basilica’s aan het Forum Romanum: de Basilica Aemilia uit 179 v. C., herbouwd in 55/54 v. C., en na een aardbeving in 14 n. C. door Augustus geheel hersteld, en voorzien van reliëfs met mythologische voorstellingen; de Basilica Julia, begonnen onder Caesar in 54 v.
C. en afgemaakt onder Augustus; de basilica van Maxentius of Basilica Nova, voltooid door Constantijn I in 313 n. C., qua architectuur meer verwant met de centrale hal van de keizerthermen, doch met meer nadruk op de lengteas en met een absis, waarin het reuzenbeeld van Constantijn heeft gestaan. De onder Traianus gebouwde Basilica Ulpia (112 n. C.), met aan beide zijden een absis, werd vooral in de Romeinse provincies gekopieerd. Basilica’s van esoterische en oriëntaalse sekten zijn de Basilica Hilariana (ca.150 n. C.) en de Basilica Sotteranea (midden 1e eeuw n. C., gebruikt door de neopythagoreeërs).
LITT. A. Boethius en J.B. Ward Perkins, Etruscan and Roman architecture (1970).
De vroeg-christelijke bouwkunst nam de voornaamste laat-klassieke elementen over: een langwerpig gebouw door twee, resp. vier reeksen zuilen evenwijdig aan de lengteas verdeeld in drie, resp. vijf beuken. De middelste, het middenschip, is breder en hoger en heeft hoog in de muur aangebrachte ramen. Aan de oostkant bevindt zich een halfronde absis met de bisschopszetel en aan de westkant ligt meestal een atrium (voorhof).
Constantijn I gebruikte de basilicavorm voor de vroegste door hem gestichte kerken: de Sint-Jan van Lateranen (San Giovanni in Laterano, begonnen in 313 n. C.), de Geboortekerk te Bethlehem, de Heilig Grafkerk te Jeruzalem e.a., alle T-vormig. De gebouwen zijn licht van constructie. De eerste kruisbasiliek was de Sint-Pieter te Rome (begonnen na 320 n. C.) waar tussen hoofdschip en absis een dwarsschip, transept, werd ingeschoven. Volgens sommigen fungeerde het dwarsschip als martyrium (heiligdom opgericht boven het graf van een heilige martelaar). De basilicavorm handhaafde zich de eeuwen door, zij het met vele variaties en onderhevig aan de in verschillende tijden heersende stijlen.
LITT. J. Strzygowsky en F. Wimmer, Zur Entstehung der kreuzförmigen Basilika des Abendlandes (1926); F. van der Meer, Christus’ oudste gewaad (1954); D. Talbot Rice, Beginn und Entwicklung christlicher Kunst (1964); H. Kähler, Die frühe Kirche, Kult und Kultraum (1972); E.
Langlotz, Der architekturgeschichtliche Ursprung der christl. Basilika (1972).