o. (-en),
1. basis of voetstuk van een zuil of beeld;
2. fundering van een bouwwerk, vanwaar het muurwerk opgaat; soms de onderste, lage verdieping.
Vooral in de gotische bouwkunst kreeg het basement (sokkel) een dragende functie en was het afgeplat en sterk verbreed. In de 14e eeuw werd het veelhoekig (polygonaal) in verband met de doorsnede van de zuil. Het basement en het kapiteel komen te zamen voor.
Het basement als lage benedenverdieping van een huis komt vooral veel voor in Engeland. Bij een souterrain wordt alleen het gedeelte boven de grond basement genoemd.