Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Basalt (bazalt)

betekenis & definitie

o., verzamelnaam voor donkergekleurd, zeer hard vulkanisch stollingsgesteente dat is ontstaan ten gevolge van een snelle afkoeling van het uitgevloeide magma en dat behoort tot de basische uitvloeiingsgesteenten.

De chemische en mineralogische samenstelling komt overeen met gabbro. Eerstelingen van olivijn en augiet liggen in een fijnkorrelige of soms tamelijk grofkorrelige zwarte grondmassa, die onder de microscoop blijkt te bestaan uit augiet en plagioklaas. Olivijn is het eerste kristallisatieprodukt in de stollende massa geweest. Vandaar dat olivijn niet zelden tot grote, lichtgroene knollen verenigd gevonden wordt. Men onderscheidt wel de grofkorrelige variëteit als doleriet van het dichte basalt.

Bij stijgend alkaligehalte vormt zich naast de plagioklaas kaliveldspaat en wordt het gesteente trachydoleriet. De meest typische splijtingsvorm is die in regelmatige vijf- en zeszijdige zuilen; hij ontstaat als gevolg van de inwendige spanning bij de afkoeling. De zuilen staan loodrecht op de oppervlakte van laag of koepel. Zij zijn in alle basaltgebieden zeer verbreid en o.a. zeer fraai ontwikkeld in de Fingalsgrot op Staffa, en in de Giants’ Causeway, graafschap Antrim, Ierland.

Basalt wordt in vele landen gewonnen, b.v. in sommige streken van Duitsland (Linz aan de Rijn is een belangrijk centrum van de basaltindustrie), Schotland, Ierland, Hongarije, Bohemen, Polen, Midden-Frankrijk, Italië, Noord-Amerika en Groenland. Basalt wordt op grond van zijn hoge volumieke massa (2700-3300 kg/m3), drukvastheid, weervastheid en ook wegens zijn zuilenvorm het meest toegepast bij waterwerken; in de vorm van schrotbasalt als stortsteen voor stroombrekers, pieren en als ballast voor zinkstukken. Basaltslag wordt gebruikt als ballastbed bij spoorwegen en als split bij de wegenbouw. Basalt heeft een drukvastheid van ca. 110-ca. 350 N/mm2 (1100-3500 kgf/cm2), soms zelfs ca. 500 N/mm2 (5000 kgf/cm2).

LITT. J. Carmichael, F. Turner en J. Verhoogen, Igneous petrology (1974).

< >