(barstte, is gebarsten), (ook: bersten),
1. scheuren, splijten: de pot, de muur is gebarsten; tot barstens toe vol; (plat) zich te barsten eten, zo dat men niet meer kan; platte verwensing: barst!, hij kan barsten; (fig.) barsten van spijt, grote spijt voelen; barsten van angst, van jaloezie, van nieuwsgierigheid; barstende hoofdpijn; (gemeenz.) zich te barsten lachen, uitbundig lachen; het moet buigen of barsten, mijn wil zal ik doordrijven, hoe dan ook;
2. met geweld, door innerlijke werking vaneenspringen: de bom is gebarsten.