[Gr. baptisterion, bassin, in het christendom: doopbekken], o. (-ria), sinds de 4e eeuw doopkapel bij een kerk die het recht van dopen had.
Een baptisterium heeft een gecentraliseerde aanleg: rond of achthoekig, mogelijk overgenomen van de Romeinse badinrichtingen. Het doopbekken in het midden was lager gelegen; toegang daartoe gaf een trap met drie of zeven treden. De oudste baptisteria bevinden zich in Italië (Sint-Jan van Lateranen, Rome; Ravenna), jongere in Zuid-Frankrijk (Aix-en-Provence, Fréjus, Vénasque). Losstaande baptisteria handhaafden zich in Italië tot in de late middeleeuwen; ten noorden van de Alpen werden reeds tijdens de Karolingische tijd geen baptisteria meer gebouwd. Men was hier overgegaan op de sprenkeldoop, in plaats van doop door algehele onderdompeling, zodat men slechts een kleine doopvont nodig had, die meestal direct naast de ingang in de kerk stond.
LITT. J.G.Davies, The architectural setting of baptism (1962); A.Khatchatrian, Les baptistères paléochrétiens (1962).