Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Baptisme

betekenis & definitie

[Gr. baptisma, doop], o., aanduiding voor een aantal godsdienstige gezindten, die de kinderdoop verwerpen, maar na belijdenis de doop kennen door onderdompeling.

De baptisten zoeken in de verwerping van de kinderdoop het herstel van de nieuw-testamentische gemeente. Strak geformuleerde en met gezag beklede geloofsbelijdenissen kennen de baptisten niet, omdat deze het gezag van de bijbel in de weg zouden kunnen staan. De eredienst is niet aan vaste regels gebonden, hoewel de schriftuitleg centraal staat. Daar de autonomie van de plaatselijke gemeenten een sterke nadruk ontvangt, zijn zij meestal federatief met elkaar verbonden.

Het baptisme is in Engeland ontstaan. Stichter is John Smyth, die met Thomas Helwyth en een groep geestverwanten in 1607 naar Holland vluchtte wegens separatistische en doperse sympathieën. Zij kwamen in Amsterdam in aanraking met de Ned. doopsgezinden. Na de dood van Smyth (1612) keerde Helwyth naar Engeland terug en stichtte in Londen de eerste Baptist Church. De theologie van deze eerste baptisten was arminiaans (General Baptists). In 1633 ontstond er in Engeland een tweede groep baptisten, die meer calvinistisch dachten over genade en verkiezing (Particular Baptists).

Van de Rijnsburgse collegianten namen zij de dompeldoop over. Door emigratie werd het baptisme naar Amerika overgebracht. Roger Williams stichtte in 1639 op Rhode Island een baptistenkerk. In korte tijd verspreidden de baptisten zich; zij gingen o.a. naar Massachusetts en Pennsylvania, later ook naar Noord-Carolina en Virginia. Na de algemene godsdienstvrijheid nam hun aantal in de VS sterk toe. Zij vormen daar momenteel de grootste protestantse groep (33 mln.).

Op het vasteland van Europa vonden de baptisten eveneens aanhang, hoewel in mindere mate dan in de VS. In Duitsland stichtte' de Hamburgse bijbelcolporteur Johann G.Oneken vele gemeenten. Ook in Polen, in de Scandinavische landen en vooral in Rusland vindt men baptistengemeenten.

Grote theologen hebben de baptisten niet voortgebracht, wel grote zendingsarbeiders (b.v. William Carey, die in 1792 de Baptist Missionary Society in Londen stichtte), leiders (b.v. John Bunyan, de schrijver van The pilgrim’s progress, en de negerpredikant Martin Luther King), predikers (b.v. Charles H.Spurgeon) en evangelisten (b.v. Billy Graham). In 1905 werd de Baptist World Alliance opgericht.

Zij omvat 27 mln. gedoopte leden. Vele baptistenkerken zijn aangesloten bij de Wereldraad van Kerken.

In Nederland danken de baptistengemeenten hun ontstaan aan dr.J.E.Feisser, die hervormd predikant was te Gasselternijveen, maar uit zijn ambt werd ontzet wegens afwijkende gevoelens omtrent doop en avondmaal. Hij ontving in 1845 met enige geestverwanten de dompeldoop. In 1881 verenigden de gemeenten zich in de Unie van Baptisten Gemeenten in Nederland. De Ned. baptisten hebben evenals hun geestverwanten elders in Europa grote invloed ondergaan van het piëtisme. Zij kennen een opgewekt gemeenteleven. Zij hebben in het algemeen weinig belangstelling voor dogmatische vragen; des te meer voor evangelisatie- en zendingswerk.

Sinds de Tweede Wereldoorlog groeide hun aantal aanzienlijk (van ongeveer 6000 in 1947 tot ongeveer 10000 in 1974). De Unie is aangesloten bij de Baptist World Alliance.

In 1948 werd zij lid van de Wereldraad, maar trok zich in 1963 weer uit deze organisatie terug. Sinds 1973 is aan de rijksuniversiteit van Utrecht een leerstoel voor de baptistica gevestigd. Het officiële weekblad van de Unie is De Christen. [dr.C.P.van Andel Azn.]

LITT. The Baptist Encyclopaedia (1881); T.Armitage, History of the baptists (1887); A.H.Neuman, baptisterium. Ruïne te Stobi, Joegoslavië A history of the baptists in de United States (1902), (‘fish-eye’-opname). Zeer waarschijnlijk G. A.Wumkes, De opkomst en de vestiging van het was de doopvont in het midden geplaatst baptisme in Nederland (1912); R.G.Torbet, A history of the baptists (1950); De Ned. baptisten en de Wereldraad van Kerken (studierapport 1963); J. Bakker, John Smyth (1964).

< >