taalfamilie die in geheel centraal en zuidelijk Afrika wordt gesproken, van Nigeria in het noordwesten en Kenia in het noordoosten tot ZuidAfrika in het zuiden (zie Afrika, TALEN, kaart). De talen vormen een duidelijke eenheid, al bestaat er enige onzekerheid over de grens tussen de noordwestelijke Bantoetalen en de aangrenzende niet-Bantoetalen uit de Benue-Kongo-familie, waar Bantoe een onderdeel van vormt.
Aanvankelijk meende men dat de talen zich vanuit het grote merengebied in centraal Oost-Afrika verspreid hebben in verschillende richtingen. Men neemt thans aan dat het stamland der Bantoe gelegen was op de grens van Nigeria en Kameroen en dat de talen zich vermoedelijk in drie golfbewegingen naar het zuiden en oosten hebben verspreid.De eerste expansie in zuidelijke richting reikte tot Zaïre, de tweede in oostelijke richting tot het grote merengebied, de derde in verder oostelijke en zuidelijke richting. De meest noordwestelijke Bantoetalen en aangrenzende niet-Bantoetalen werden vroeger veelal aangeduid als semi-Bantoe of Bantoïde talen, omdat zij een afwijkende structuur vertonen. Sedert het werk van W.H.I.Bleek in 1858 heeft men de gelijkenis tussen de diverse Bantoetalen onderkend en gepoogd tot een reconstructie van het oer-Bantoe te komen. De samenhang met andere talen uit de Benue-Kongo-familie is duidelijk.
Opvallende trekken van de Bantoetalen zijn
1. de zuivere klinkersystemen zonder tweeklanken,
2. de meestal eenvoudige medeklinkers (zonder andere opeenvolgingen dan mb, nd, enz.),
3. het gebruiken van twee toonniveaus, soms met bijkomende verlaging van het hoge niveau (behalve in enkele oostelijke talen die ofwel gereduceerde toonsystemen vertonen ofwel, b.v. het Swahili, alle toononderscheid verloren hebben),
4. het nominale klassensysteem waardoor alle nomina in singulare en/of plurale klassen worden onderverdeeld en de overeenkomende vorm opleggen aan daarvan afhankelijke woorden,
5. een vrij streng systeem van proclisissen (toonloze aansluiting van een eenlettergrepig woord aan het volgende) voor o.a. predikatief, comparatief en lokatief, en
6. het gecompliceerde werkwoordsysteem waardoor één enkele werkwoordvorm behalve de vaak ingewikkelde werkwoordstam nog drie tot zeven woorddelen bevat die elk een betekeniselement aan de werkwoordstam toevoegen (waaronder tijd, aspect, aanduiding van subject en object, negatief en relatief).
LITT. C.Meinhof, Introduction to the phonology of the Bantu languages (1932); M.Guthrie, Comparative Bantu (4 dln. 1967—71); A.E.Meeussen, Bantu grammatical reconstructions (in: African linguistics III, 1967).