m. (-’s), tokkelinstrument, afkomstig uit Noord-Amerika.
De banjo bestaat uit een lange hals en een daaraan bevestigde klankkast. Deze laatste vertoont overeenkomst met een tamboerijn en bestaat uit een cirkelvormig houten frame waarover, bij wijze van bovenblad, een vel is gespannen. De 5—9 snaren liggen op de hals en lopen door over de klankkast. Het instrument wordt veel in de jazz gebruikt.