v./m. (-len),
1. smalle vaan;
2. belastingbandje om sigaren;
3. band die bestemd is voor het plaatsen van een wapenspreuk boven of onder het wapen
4. in de beeldende kunst en architectuur een sierband of golvend lint al of niet met opschrift.
BEELDENDE KUNST, ARCHITECTUUR.
De uiteinden van de banderol zijn dikwijls opgerold, soms lopen zij uit in twee punten. In alle takken van kunst komt de banderol voor in middeleeuwen en renaissance, vooral echter in de 15e- en 16e-eeuwse grafiek. De teksten houden verband met de voorgestelde scènes of personen (b.v. heiligen en engelen). De banderol wordt aan de uiteinden vastgehouden of komt, als gesproken tekst, uit de geopende mond.
BELASTINGEN.
De banderol bestaat uit een gestempelde papierstrook die, ter voldoening van de tabaksaccijns, wordt aangebracht om sigaren of op verpakkingen van tabaksfabrikaten alvorens deze de fabriek verlaten. Verkoop van deze produkten tegen andere prijzen dan de op de banderol vermelde is verboden. In België heet de banderol doorgaans fiscaal bandje. Daar is zij ook van toepassing op mineraalwater en limonade.
HERALDIEK.
Oorspronkelijk was de banderol elk lang en smal stuk doek, dikwijls in de kleur(en) van een land of andere eenheid; later: een vlaggetje aan een lans (ruitervaantje) of wimpel met opschrift en/of (heraldische) emblemen. In laatstgenoemde betekenis (als drager ook van wapenkreet en wapenspreuk) behoort de banderol tot de uitwendige versierselen van het wapen, zonder aan een lans te zijn bevestigd, en aan beide uiteinden vaak zwaluwstaartvormig ingesneden.