Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Ban

betekenis & definitie

m. (-nen),

1. militaire ceremonie: na het vormen van het carré werd de ban geopend;
2. huwelijksafkondiging: de bannen afroepen;
3. door de wereldlijke overheid opgelegde straf waarbij iemand van de bescherming van de wetten werd verstoken, hijzelf vogelvrij en zijn goederen verbeurd verklaard werden;
4. kerkelijke straf; bij de Israëlieten een besluit waarbij iemand de gemeenschap met de synagoge werd verboden of waarbij personen en zaken tot banoffers werden verklaard; in de christelijke kerk: excommunicatie;
5. ban- of bezweringsformule;
6. rechtsgebied, landstreek waarover zich de rechtsban van een ambtenaar uitstrekte.

GODSDIENSTGESCHIEDENIS.

De ban (Hebr.: chérem) was een door Israël toegepaste vorm van wijding aan de godheid. In de periode volgende op de intocht in Kanaan bestond de ban in algehele vernietiging van de personen met hun eigendom. Een ‘gebannen’ stad mocht niet herbouwd worden en werd soms met zout bestrooid, een handeling die niet alleen op onvruchtbaarheid wijst, maar religieuze betekenis heeft: het gebannene hoort aan de godheid. Vandaar de zware straf op schending van de ban gesteld.

K
RIJGSKUNDE.

De militaire ceremonie ‘openen en sluiten van de ban’ geschiedt vóór, resp. na een toespraak van de koning(in), of voorlezing van een KB, door het slaan of blazen van het voorgeschreven signaal, in Nederland meestal gevolgd door de eerste strofe van het Wilhelmus, terwijl de militaire aanwezigen de eregroet brengen.

RECHT.

Germaanse rechtsterm met als oorspronkelijke betekenis die van gebod of verbod met bedreiging van straf voor het niet-opvolgen ervan. In de Frankische tijd had de koning het banrecht, het recht van verbieden en gebieden. In later tijd ziet men, dat het banrecht ook berust bij andere personen die dit dan aan de koning ontlenen. Uit deze eerste betekenis van ban ontwikkelde zich een tweede: die van rechtsgebied, district, waarover de rechtsban zich uitstrekt, vandaar banmijl. (zie leenstelsel).

Litt. H. Conrad, Deutsche Rechtsgeschichte I (1962).

< >