Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Ballad-opera

betekenis & definitie

[Eng.], m. (-’s), een alleen in Engeland voorkomende opera die bestond uit gesproken dialogen, afgewisseld met liederen ontleend aan geliefde Engelse, Schotse of Ierse volksmelodieën (ballad tunes) en liederen uit toenmalige bekende opera’s.

De ballad-opera ontstond in de tweede helft van de 17e eeuw en hield tot in de tweede helft van de 18e eeuw stand. Hij diende tot licht en humoristisch amusement; naar muzikale vorm en materiaal was hij een parodie, naar strekking en inhoud was hij een cabaretachtige schertsopera of een persiflage, soms satirisch, soms vulgair en veelal uiting van sociale kritiek. De bekendste zijn John Gay’s The beggar’s opera (1728), Charles Johnson’s The village opera (1729), Theophilus Cibber’s Patie and Peggie (1729, naar Alan Ramsay’s Gentle shepherd), Charles Coffey’s The devil to pay (1731) en John Christopher Pepusch’ The merry cobbler (1735). De balladopera werd spoedig veel nagevolgd in Frankrijk en Italië. In de 20e eeuw werd Gay’s Beggar’s opera enorm populair in de Duitse bewerking van Bertolt Brecht (tekst) en Kurt Weill (muziek) als Dreigroschenoper (1928), tevens bewerkt door Benjamin Britten (1948).

LITT. R. Nettel, The Englishman makes music (1962); P.M.Young, A history of British music (Londen 1968), R.Fiske, English theatre music in the 18th century (1973), Brechts DreigroschenoperBuch (red. S.Unself; 1960).

< >