Ned. historicus, *28.2.1810 Amsterdam, ♱15.7.1865 ’s-Gravenhage. Bakhuizen van den Brink studeerde te Amsterdam en Leiden theologie, filosofie en filologie.
In 1843 moest hij wegens schulden naar het buitenland uitwijken.In Belg. en Oostenrijkse archieven vond hij documenten, die een nieuw licht op de Nederlandse opstand wierpen. Nadat hij een regeling met zijn schuldeisers had getroffen werd hij in 1851 adjunct-archivaris en in 1854 rijksarchivaris in ’s-Gravenhage. In deze functie maakte hij een begin met de inventarisatie en publikatie van de belangrijkste bronnen.
Bakhuizen van den Brink, medeoprichter en van 1838—43 met Potgieter hoofdredacteur van De Gids, heeft nooit een groot werk geschreven. Hij is van belang vanwege zijn geniale historische en litteraire kritieken. Werken: Studiën en schetsen over " de vaderlandsche geschiedenis en letteren (5 dln. 1863 Bakhuizen van den brink, reinier cornelis 1913), Het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saksen (1853).
LITT. G.W.Kernkamp, Van mensen en tijden (1931); G.Colmjon, R.C.Bakhuizen van den Brink, een markante persoonlijkheid (1950); J.Romein, Carillon der tijden, studies en toespraken op cultuurhistorisch terrein (1953); L.Brummel, De studietijd van R.C.Bakhuizen van den Brink door brieven toegelicht (1969).