[Arab. baggarmia, baggar, vee, mia, 100], bewoners van het gelijknamige sultanaat ten oosten van het Tsjaadmeer. De naam verwijst naar de hoeveelheid tribuut, dat de Arabische nomaden en de Fulani, eveneens nomaden, aan de eerste vorst van het rijk moesten betalen.
De bevolking is samengesteld uit Barma (Bagirmi), Arabieren, Fulani en enkele groepen Kanuri en Sara. Het rijk werd ca.1600 gesticht.Tussen 1620—30 werd het geïslamiseerd. In de 18e eeuw was het rijk zeer welvarend, vooral dank zij intensieve slavenhandel. Tussen 1815—35 was het bijna constant in gevecht gewikkeld met Bornu; dit kostte de vorst van Bagirmi tenslotte een jaarlijks tribuut aan Bornu. In 1897 werd een verdrag met de Fransen gesloten, waarbij de tribuutbetalingen aan Bornu gestopt werden en de Fransen Bagirmi in bescherming namen. Bagirmi werd een protectoraat met een zekere mate van zelfstandigheid. In 1915 werd het rijk een administratieve eenheid, die momenteel in de republiek Tsjaad ligt.
Het aantal Bagirmi bedraagt ca. 26400. Zij leven van landbouw, visvangst of indigoververij.
LITT. A.M.D.Lebeuf, Les populations du Tchad.