landbouwvolk aan de kust van Guinee, van de mond van de Rio Grande tot aan Conakry (ca. 40000). Vroeger woonden zij in de omgeving van de bronnen van de Niger bij Farana, vanwaar zij enige honderden jaren geleden naar het tegenwoordig door hen bewoonde gebied trokken.
De Baga zijn moslim. Vóór de overgang naar de islam (2e helft 19e eeuw) waren zij religieus vooral geconcentreerd op de cultus van de ‘Grote Geest’ en het geheime genootschap der ‘Sima’.Alle Bagakunst heeft direct met de Sima te maken. Dominerend zijn de Nimbamaskers, die bij grote Simafeesten gedragen worden en de vrouw van de Grote Geest symboliseren. Deze Nimbamaskers zijn van een monumentale sculptuur en men kan zich nauwelijks voorstellen, dat zij gedragen worden op hoofd en schouders en dat men ermee danst. Deze sculptuur is, naast de symbolische vruchtbaarheid, m.n. het bewijs voor kracht, uitgedrukt in vorm. Verder zijn er de grote Bandamaskers, waarin elementen van de krokodil en de antilope geïntegreerd zijn in een schijnbaar menselijk gezicht, en de Kakilembe, synthese van vogel-vis-mens. Deze laatste (1,40 m hoog, voorstellende de hoogste God) worden eens in de zeven jaar gebruikt voor de initiatie van een nieuwe groep jongeren, en bij die gelegenheid in een rijstveld opgesteld tijdens het droge seizoen. De niet-geïnitieerden mogen ze niet zien, de initiandi worden door een dubbele rij mannen naar het beeld geleid, raken het aan en worden daardoor geacht viriel en daarmee volwassen te worden.
LITT. W.Fagg, The wood-carvings from the Baga in French Guinea (in: Man, 1947).