Bacon1, staatsman - Francis, Engels staatsman en filosoof, *22. 1.1561 Londen, ♱ 9.4.1626 Highgate. Als zoon van Nicholas Bacon, koningin Elizabeths grootzegelbewaarder, maakte Bacon een grote politieke carrière, die culmineerde in het grootkanselierschap (Lord Chancellor) onder Jacobus i (1618). In dat jaar werd hij tevens in de adelstand verheven (baron Verulam). In 1621 werd hij, op beschuldiging van corruptie, ontslagen, waarna hij zich helemaal aan de filosofie wijdde.
Bacon is de eerste filosoof van de natuurwetenschap. Hij verwierp het getheoretiseer van de scholastiek en betoogde dat de voornaamste taak van de filosofie het vergaren van kennis omtrent de natuur is, met het doel haar te leren beheersen (‘kennis is macht’). Bacons filosofie is in de eerste plaats een methodenleer voor de natuurwetenschap . Eerst moet het verstand worden gezuiverd van vooroordelen, die Bacon idolen (d.w.z. ‘drogbeelden’) noemt. Tot de idolen rekent Bacon o.a. het geloof in autoriteiten en de traditie, het hechten van verkeerde betekenissen aan woorden. Als het verstand gezuiverd is van de idolen moet de natuur bestudeerd worden, waarbij de onderzoeker geen passief waarnemer moet zijn, maar de natuur methodisch moet onderzoeken, m.a.w. hij moet experimenteren. Het verworven feitenmateriaal moet langs inductieve weg verder verwerkt worden: d.w.z. dat hij vanuit de feiten geleidelijk tot steeds algemenere inzichten moet komen.
Deze voorschriften zijn zeer modern en uiterst waardevol, maar van hun uitwerking kwam bij Bacon niet veel terecht. Zo wist hij geen duidelijke richtlijnen te geven hoe een experiment moet worden verricht. Wat de vorm van de natuurkennis betreft dacht Bacon nog geheel in de scholastieke termen van het ding en zijn eigenschappen. Het gaat er volgens hem om het wezen van het ding te leren kennen. Daartoe moet men tabellen opstellen: waar het ding wel voorkomt, waar het niet voorkomt enz. Uit wetenschappelijk oogpunt lag Bacon ver achter op tijdgenoten als Kepler en Galilei, die al relaties tussen grootheden opstelden.
De betekenis van de wetenschap was voor Bacon uitsluitend praktisch: zij moest als grondslag dienen voor de techniek, die op haar beurt alleen maar een kunst van het uitvinden (ars inveniendi) moest zijn, met behulp waarvan de mens de natuur aan zich kon onderwerpen om zo het paradijs op aarde te grondvesten. Deze gedachte heeft hij uitgewerkt in een onvoltooid gebleven utopistisch geschrift, Nova Atlantis. Verdere werken: Essays (1597); Advancement of learning (1605, uitgebreidere versie: De dignitate et augmentis scientiarum, 1623); Novum Organum (1620); History of Henry VII (1622); Apophthagmes new and old (1624).
LITT. J.de Boer, Bacon van Verulam (1910); F. H.Anderson, F.Bacon, his career and his thought (1962); C.D.Bowen, Bacon (1963); B.Farrington, The philosophy of F.Bacon (1964); G.Escat, F. Bacon, Extraits (1968); F.H.Anderson (ed.), F. Bacon, the new organon and related writings (1970).