[Gr. autos, zelf, tome, snede], v., zelfverminking.
Autotomie komt voor bij talrijke lagere dieren (b.v. wormen en kreeften) en bij enkele gewervelde dieren (b.v. de hagedis). Men verstaat hieronder het afwerpen of loslaten van een deel van het lichaam (b.v. een poot, een voelspriet, de staart) dat in de klem is geraakt of door een vijand is gegrepen; door dat deel los te laten krijgt het dier zijn vrijheid terug. Het afwerpen geschiedt vaak actief, door contractie van een bepaalde spier, en aan een gepreformeerd breukvlak, zodat er weinig bloedverlies optreedt (b.v. kreeftepoten). De hierdoor ontstane stompen groeien later weer aan, zie automutulatie.