[Gr. autos, zelf, gennan, vóórtbrengen], bn. en bw., vanzelf plaatsvindend: autogene veranderingen; Autogeen lassen, Autogeen snijden. autogeen lassen, smeltlasmethode waarbij de benodigde warmte verkregen wordt door verbranding van een gas met zuurstof.
De laskanten worden plaatselijk verhit tot ze smelten en aaneenvloeien. Zonodig wordt daarbij extra materiaal toegevoegd. Al lassend wordt het smeltbad geleidelijk verplaatst. In de lasbrander wordt zuurstof (02) gemengd met, in het algemeen, acetyleen (C2H2). Beide gassen zijn in stalen flessen in de handel.
Een drukreduceertoestel houdt de geleverde gasdruk constant. De overdruk varieert al naar de lasplaatdikte en is voor 02: 0,025-0,38 N/mm2 (0,25-3,8 at), voor C2H2: 0,01-0,02 N/mm2 (0,1—0,2 at). Men gebruikt zuivere zuurstof omdat deze snel veel warmte levert bij een klein smeltbad (lucht gebruiken betekent veel warmteverlies aan opwarming van de stikstof daarin). Aangezien de vlam (afb.) het smeltbad afdekt en daardoor corrosie voorkomt, hoeft de lasstaaf geen slakvormende bekleding te bezitten zoals die voor het elektrisch booglassen. Autogeen lassen wordt overwegend toegepast voor het lassen in moeilijke standen, dunne plaat en buis uit staal en koper, autogeen snijden (ook: snijbranden), methode om metaal te delen door het op de desbetreffende plaats met een acetyleensnijbrander onder een overmaat van zuivere zuurstof te verbranden.
De verbranding van het acetyleen met zuivere zuurstof (02) beide gassen komen uit stalen flessen via een drukreduceertoestel Autogeen brengt het metaal op gloeitemperatuur (ca. 1100 °C) waarna de overmaat 02 het materiaal verbrandt. De kinetische energie van de onder druk toegevoerde 02 blaast gelijktijdig het verbrande metaal en de ontstane hamerslag weg. Men kan met de hand of machinaal snijden.