[Gr. autos, eigen, chtoon, aarde, grond], m. (mv.), oorspronkelijke bewoners van een land of streek; soms denigrerend gebruikt, autochtoon9;, bn., .. 1. de oorspronkelijke bevolking uitmakend: het autochtone ras; ook van planten en dieren gezegd;
2. van de oorspronkelijke bewoners afkomstig, inheems; (in ruimere zin) eigen, niet geïmporteerd: een autochtone ontwikkeling;
3. in het organisme, resp. de persoon, zelfstandig optredend, niet van buiten komend;
4. ter plaatse gevormd waar het wordt aangetroffen .
Autochtoon wordt in de geologie gebruikt voor alles wat ter plaatse is gevormd. Het tegengestelde is allochtoon. Men spreekt b.v. bij tektonische verschijnselen van autochtoon om gesteentecomplexen aan te duiden, die voorkomen in het verband met de omringende gesteenten waarin ze zijn gevormd; ze zijn dus niet door gebergtevormende bewegingen van verre aangebracht, en daarbij over : een vreemd substraat heengeschoven, zoals het geval is met dekbladen. Er bestaat verder de term autochtoon water, ook fossiel water genoem
1. de oorspronkelijke bevolking uitmakend: het autochtone ras; ook van planten en dieren gezegd;
2. van de oorspronkelijke bewoners afkomstig, inheems; (in ruimere zin) eigen, niet geïmporteerd: een autochtone ontwikkeling;
3. in het organisme, resp. de persoon, zelfstandig optredend, niet van buiten komend;
4. ter plaatse gevormd waar het wordt aangetroffen .
Autochtoon wordt in de geologie gebruikt voor alles wat ter plaatse is gevormd. Het tegengestelde is allochtoon. Men spreekt b.v. bij tektonische verschijnselen van autochtoon om gesteentecomplexen aan te duiden, die voorkomen in het verband met de omringende gesteenten waarin ze zijn gevormd; ze zijn dus niet door gebergtevormende bewegingen van verre aangebracht, en daarbij over : een vreemd substraat heengeschoven, zoals het geval is met dekbladen. Er bestaat verder de term autochtoon water, ook fossiel water genoemd.