[Gr. athletikos, athlos, wedstrijd], v., sport die berust op de grondvormen van het menselijk bewegen, nl. lopen, springen en werpen.
De atletiek bestaat uit de onderdelen hardlopen over korte afstanden, middelafstanden en lange afstanden; de marathonloop, de hordenloop, steeple-chase, veldloop, estafette, snelwandelen, verspringen, hoogspringen, polsstokspringen, hinkstap-sprong, speerwerpen, discuswerpen, kogelstoten, kogelslingeren, vijfkamp en tienkamp.
De gebruikelijke afstanden bij het hardlopen zijn de 100, 200, 400, 800, 1500, 5000 en 10 000 m (voor de dames 100, 200, 400, 800 en 1500 m). Het wordt beoefend op een sintelbaan in ellipsvorm van meestal 400 m lengte, maar tegenwoordig genieten de banen van kunststof (tartanbaan) de voorkeur, omdat deze weerbestendiger zijn en betere prestaties mogelijk maken.
De marathonloop is een hardloopwedstrijd over 42,195 km. Deze is een herinnering aan de slag bij Marathon in 490 v.C., waarin de Atheners de Perzen versloegen. De bode Feidippides bracht het bericht van de overwinning hardlopend van de plaats van de slag naar Athene, een inspanning die hij met de dood moest bekopen.
De hordenloop is een vorm van hardlopen, waarbij hindernissen in de vorm van horden op het parcours zijn aangebracht. De gebruikelijke afstanden zijn voor de heren de 110 m (met 10 horden van 1,064 tot 1,07 m hoog) en de 400 m (met 10 horden van 91,1 tot 91,7 cm hoog) en voor de dames de 100 m (met horden van 83,7 tot 84,3 cm hoog).
De steeple-chase, oorspronkelijk een wedren over het veld naar de kerktoren, is een hindernisloop, waarbij op het parcours obstakels in de vorm van heggen, sloten en horden zijn aangebracht. Men onderscheidt de 1500 m met 16 hindernissen en de 3000 m met 35 hindernissen.
De veldloop is een hardloopwedstrijd van langere afstand over geaccidenteerd, moeilijk begaanbaar terrein, zonder dat hindernissen op het parcours zijn opgesteld.
Het snelwandelen is een manier van gaan, waarbij men zich zodanig moet voortbewegen dat men het contact met de aarde niet verliest. De twee normale afstanden zijn de 20 en de 50 km.
De estafette is een wedstrijd voor ploegen. Elke ploeg bestaat uit vier lopers, die elkaar aflossen door het overgeven van een stokje. De estafette wordt gehouden over 4 x 100 m, waarbij na elke honderd meter wordt gewisseld en de 4 x 400 m met wissels na iedere 400 m.
Verspringen is een sprongoefening, waarbij de atleet een zo groot mogelijke afstand moet afleggen zonder de grond te raken. Na een aanloop zet hij zich af op een balk en landt vervolgens in een zandbak. De lengte van de sprong wordt bepaald door de afstand tussen de plaats van afzet en de lichaamsindruk in het zand die het dichtst bij de afzetbalk is. De drie meest voorkomende sprongtechnieken zijn de hurksprong, waarbij de benen direct na de afzet ingetrokken worden, de hangsprong, waarbij de onderbenen na de afzet evenwijdig met de grond achter het lichaam worden gehouden, en de loopsprong, waarbij onder de sprong de loopbeweging wordt voortgezet in de lucht.
Hoogspringen is het springen over een lat na een aanloop. De hoogte van de sprong wordt bepaald door de hoogte van de lat die niet mag worden afgeworpen. De vier meest gebruikte sprongtechnieken zijn de schaarsprong, waarbij het bovenlichaam rechtop blijft en men de benen een voor een over de lat zwaait, de rolsprong, waarbij de atleet in zithouding met naar voren geheld bovenlichaam de lat passeert, de wentelsprong of straddle, waarbij de atleet zich tijdens de sprong om zijn lengte-as wentelt en de recent ontwikkelde Fosbury flop, waarbij de atleet de lat ruggelings passeert. Deze laatste techniek is genoemd naar de atleet Dick Fosbury die deze sprong introduceerde op de Olympische Spelen in Mexico.
Het polsstokhoogspringen is een vorm van hoogspringen met behulp van een polsstok. Na een aanloop van 40 tot 45 m plaatst men de polsstok in de bak vóór de springlat, waarna men het lichaam omhoogzwaait en de stok loslaat, wanneer deze in vrijwel verticale stand is gekomen. Het materiaal van de polsstok varieert van het oorspronkelijke hout of metaal via plastic naar het tegenwoordig gebruikelijke glasfiber. Over de maten en het gewicht van de polsstok bestaan geen voorschriften.
De hink-stap-sprong is een variatie op het verspringen. Men zet af met b.v. de linkervoet, landt ook daarop, doet met de rechtervoet een stap en springt daarmee, waarna men vervolgens met beide voeten landt.
Het speerwerpen geschiedt met een speer, die uit drie onderdelen bestaat: steel, metalen punt en koordomwikkeling. De speer moet minimaal 2,60 m lang zijn, terwijl het gewicht van de punt op 800 g is vastgesteld (voor de dames resp. 2,20 m en 600 g). Men werpt de speer na een aanloop van 33,5 tot 36,5 m. De werpafstand wordt bepaald door de plaats waar de speer het eerst de grond heeft geraakt.
Het discuswerpen is het werpen met een in het midden verzwaarde schijf met metalen rand, die een gewicht moet hebben van 2 kg (voor de dames 1 kg). De heren werpen een discus met een diameter van 219 tot 221 mm. Deze maat bedraagt voor de dames 180 tot 182 mm. Men verkrijgt de aanzet tot de worp door de draai van het lichaam.
Voor het kogelstoten gebruikt men een kogel van ijzer, koper of een ander metaal, dat even hard is als koper. Het gewicht moet voor de heren 7,257 kg bedragen, voor de dames 4 kg. De diameter is 110 tot 130 mm. De kogel wordt gestoten vanuit de schouder, waarbij het niet is toegestaan de kogel achter de schouder te brengen. De werpcirkel voor de kogelstoter heeft een middellijn van 2,135 m. Het kogelslingeren is een werpoefening, waarbij men de kogel wegslingert door middel van een daaraan bevestigde staaldraad van 118 tot 122 cm lang en 3 mm dik. De kogel moet 6,8 kg wegen en een diameter hebben van 10,2 tot 12 cm.
De vijfkamp (pentathlon) is een atletiekwedstrijd, bestaande uit de onderdelen 100 m horden, kogelstoten, hoogspringen, verspringen en 200 m hardlopen. Het is de bedoeling het hoogste aantal punten te verzamelen over de vijf nummers te zamen volgens de speciale in 1934 vastgestelde Finse puntentelling.
De tienkamp bestaat uit de onderdelen 100 m hardlopen, verspringen, kogelstoten, hoogspringen, 400 m hardlopen, 110 m horden, discuswerpen, polsstokhoogspringen, speerwerpen en 1500 m hardlopen. Het geheel moet in twee dagen worden afgewerkt. De tienkamp is het zwaarste nummer in de atletiek.
Atletiek is het hoofdonderdeel van de Olympische Spelen, waar in vrijwel alle categorieën wordt gestreden. Daarnaast vinden om de vier jaar de Europese en wereldkampioenschappen plaats. In Nederland en België worden ieder jaar de nationale kampioenschappen gehouden. Bijzondere wedstrijden in België zijn de Grote Ereprijs, de Gouden Spike en de Prix Femina.
De atletiek, van oudsher een buitensport, heeft recentelijk de functie van binnensport geadopteerd. Naast de normale kampioenschappen worden geregeld indoorkampioenschappen georganiseerd. Voordeel is het onafhankelijk-zijn van de weersomstandigheden, waardoor enerzijds de prestaties gunstig worden beïnvloed en anderzijds de wedstrijden altijd doorgang kunnen vinden.
De atletiek is in Nederland georganiseerd in de Koninklijke Ned. Atletiek Unie (KNAU), die 25 800 leden telde in 1974. Internationaal heeft Nederland tot nu toe zijn hoogtepunt gehad met de glorietijd van Fanny Blankers-Koen. In België, dat langeafstandlopers van wereldformaat heeft voortgebracht (Gaston Roelants, Emiel Puttemans), is de Koninklijke Belg. Atletiekbond (KBAB) het hoogste orgaan. De internationale bond is de International Amateur Athletic Federation (IAAF).
De atletiek is een sport met zoveel totaal verschillende nummers dat specialisatie onvermijdelijk is. Met uitzondering van de vijf- en tienkampers, kiest de atleet gewoonlijk die nummers, die aan elkaar verwant zijn, of gemakkelijk zijn te combineren. De training is voor elk onderdeel anders, afhankelijk van de vraag welke inspanning met welke lichaamsdelen moet worden geleverd.
GESCHIEDENIS.
Atletiek is al een zeer oude sport. Reeds ver vóór Christus werden verschillende vormen beoefend. Het was een belangrijk onderdeel van de godsdienstige spelen in Griekenland, de Olympische Spelen in Olympia, de Isthmische Spelen op de landengte van Korinthe, de Nemeïsche Spelen in het dal van Nemea en de Pythische Spelen bij Delfi. Het belangrijkst waren de Olympische Spelen, waarvan de lijst van winnaars in 776 v.C. voor het eerst werd opgetekend. Aanvankelijk werd nog slechts een wedloop in het stadion gehouden, maar naderhand werden de wedloop in volle wapenrusting, de pentathlon (klassieke vijfkamp, bestaande uit verspringen, hardlopen, discuswerpen, speerwerpen en worstelen), het pankration (vrij worstelen, waarbij vrijwel alles was geoorloofd) en de wedren met twee- en vierspan toegevoegd.
De impuls voor de moderne atletiek werd gegeven door het opnieuw instellen van de Olympische Spelen door Baron Pierre de Coubertin in 1894. De atletiek was het belangrijkste onderdeel van de Spelen, die moesten herinneren aan de klassieke Olympische Spelen. Hoewel de Spelen later met veel takken van sport werden uitgebreid, heeft de atletiek altijd haar overheersend karakter behouden. Toen eenmaal de aandacht op de atletiek was gevestigd, groeide de belangstelling snel, een proces dat nog steeds voortduurt.
LITT. E.v.d.Eynde, ABC van de athletiek (1964); A.A.Leeuwenhoek, L.J.W.Drichs en P.C.Tissot van Patot, Athletiek (1970).