m. (mv.), alle grote roofvogels, voorzover het geen gieren zijn. Zij vormen geen systematische groep.
In engere zin (‘echte’ arenden): de soorten van het geslacht Aquila.Zij bezitten meestal een platte kop, laag voorhoofd en een zeer krachtige snavel. De poten zijn bevederd en dragen grote, sterk gekromde klauwen. Evenals bij alle roofvogels is het gezichtsvermogen zeer groot. De meeste arenden vangen levende prooien, meestal zoogdieren, vogels of reptielen, soms ook vissen. Een aantal soorten zijn in meerdere of mindere mate aaseters. De soorten van het geslacht Hieraëtus worden ook wel tot het geslacht Aquila gerekend. In Europa broeden de volgende soorten, de visarend (Pandion haliaëtus), witbandzeearend (Haliaëtus leucoryphus) en zeearend (H. albicilla), zie slangenarend (Circaëtus gallicus), schreeuwarend (Aquila pomarina), bastaardarend (A. clanga), steppearend (A.rapax), keizerarend (A. heliaca), zie steenarend (A.chrysaëtos), havikarend (Hieraëtus fasciatus) en dwergarend (H. pennatus).
zie afb. LITT. M.L.Grossman en J.Hamlet, Birds of prey of the world (1964); L.Brown en D.Amadon, Eagles, hawks and falcons of the world (1968); U. N.Glutz von Blotzheim, K.M.Bauer en E.Bezzel, Handbuch der Vögel Mitteleuropas IV (1971).