Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2019

Apen

betekenis & definitie

v./m. (mv.), Anthropoidea, een onderorde van de primaten.

De apen worden beschouwd als de hoogst ontwikkelde zoogdieren. Zij hebben grote oogkassen en de neusgaten in de behaarde bovenlip. De snijtanden zijn beitelvormig en meestal verticaal geplaatst, de kiezen hebben in de bovenkaak vier of drie knobbels, de onderkiezen hebben er vier of vijf. Vaak komt een penis-beentje voor. De gebruikelijke indeling van de apen is die in de breedneusapen of apen van de Nieuwe Wereld (Platyrrhina) en de smalneusapen of apen van de Oude Wereld (Catarrhina).

Breedneusapen bezitten een meestal breedbenig neustussenschot (met naar buiten gerichte neusgaten), geen wangzakken en geen verdikte eeltplekken op het zitvlak. Men verdeelt hen in twee families, de dwerg- of klauwapen (Hapalidae) en de rolapen (Cebidae), zie breedneusapen. Smalneusapen hebben in elke kaakhelft twee valse en drie ware kiezen. Het neustussenschot is in de regel smal en de neusgaten zijn naar onderen gericht. De staart is soms tot enkele wervels gereduceerd en dient nooit om te grijpen. Wangzakken en eeltplekken op het zitvlak komen veel voor. Er behoren vijf families toe: de meerkatachtigen (Cercopithecidae), de gibbons (Hylobatidae), de mensapen (Pongidae), de aapmensen (Pithecanthropidae) en de mensen (Hominidae), zie smalneusapen.

De mensapen omvatten vier soorten: de orang oetan, gorilla, chimpansee en dwergchimpansee. Het zijn de van de tegenwoordige dierenwereld het dichtst bij de mens staande vormen, die geheel (orang oetan) of slechts nu en dan in bomen leven, zonder staart of ziteelt. Het haar is op de bovenarm naar beneden, op de onderarm naar boven gericht. Op de grond lopen zij half rechtop, en steunen daarbij op de buitenzijde van de voetzool of op de hele voetzool, en op de knokkels van de hand. Zij voeden zich met vruchten, bladeren en grassen, soms ook wel vlees, en overnachten op de grond of in bomen in een nest van takken en bladeren, dat iedere dag opnieuw gemaakt wordt, zie mensapen.

De mensen (Hominidae) zijn de enigen die zich over de gehele wereld verspreid hebben. [dr.A.C. van Bruggen].

LITT. I.T. Sanderson, The monkey kingdom (1957); I. De Vore, Primate behaviour (1965); S. Eimerl en I. De Vore, Primates (Ned.: De apen, Parool-Life serie, 1966); R.

Morris en D. Morris, Men and apes (1966); J.R. Napier en P.H. Napier, A handbook of living primates (1967); A.H. Schultz, The life of primates (1969); P.H. Napier, Monkeys and apes (1970).

Godsdiensthistorie.

De aap behoort tot de dieren die bij verschillende volken als heilig (zie heilige dieren) worden beschouwd. Het numineuze karakter van de aap is wel daarin gelegen dat hij enigszins in verschillende opzichten overeenkomst met de mens vertoont, maar tegelijkertijd opvalt door bijzondere behendigheid en kracht. Hij is meestal een helper van mensen. (Zijn aanwezigheid in de stal betekent geluk in India en China, ook schenkt hij vruchtbaarheid.) Soms wordt hij beschouwd als de ziel van de voorvaderen. Zeer bekend is de Indische aap-god Hanuman die Rāma bijstaat in zijn strijd tegen de reus-demon Ravana.

< >