[Gr. apatheia, gelatenheid], v., toestand van ongevoeligheid: in een doffe Apathie (apatie) wegzinken.
PSYCHIATRIE.
Apathie manifesteert zich o.a. als onverschilligheid ten opzichte van indrukken uit de buitenwereld, die noch vreugde noch smart of misnoegen opwekken. Zij kan bij verschillende psychische
stoornissen, maar ook bij uitputtingstoestanden voorkomen.
POLITIEK.
Apathie wordt in de politieke sociologie gebruikt ter aanduiding van een toestand van ongeïnteresseerdheid in politieke zaken. Politieke stabiliteit gaat veelal gepaard aan apathie, zowel in landen met regelmatige economische groei en welvaart als landen met autoritaire regimes (zie autoritarisme). Er wordt wel gesteld dat de politieke apathie in Nederland kleiner geworden zou zijn ten gevolge van democratiseringsbewegingen. De cijfers wijzen dat niet uit. In 1954 gaf 50% van de Ned. kiezers bij een NIPO-onderzoek op, politiek geïnteresseerd te zijn.
In 1972 was dat 56%, maar het aantal leden van politieke partijen daalde in die tijd sterk. Met de afschaffing van de opkomstplicht bij verkiezingen wordt het percentage niet-stemmers (15-40%) als graadmeter voor politieke apathie beschouwd. In België bestaat de opkomstplicht nog. Politieke apathie is ook daar bekend vanwege de onduidelijke houding van de politici en de partijen.
LITT. J.T.J. van den Berg en M.A.A. Molleman, Crisis in de Ned. politiek (1974).