afgun9;stig, bn. en bw. (-er, -st),
1. (van personen) leed gevoelend over het geluk van een ander, dat men hem niet gunt: hij is afgunstig op, jegens iedereen;
2. (van hoedanigheden, handelingen enz.) afgunst tonend, latende blijken: een afgunstig karakter; afgunstige blikken.