n. en bw.,
1. (wapenk.) afgebroken paal, paal die hetzij de boven-, hetzij de benedenrand van het schild niet raakt maar slechts dicht nadert;
2. afgebroken stijl, kort en bondige stijl waarbij de auteur telkens op een ander onderwerp overgaat;
3. afgebroken woorden, die geen volle zin vormen;
4. afgebroken geveerd, geveerd met afwisselend kleinere en grotere blaadjes;
5. bw.: hij sprak verward, afgebroken, hortend, met onderbrekingen.