adoratio [Lat., aanbidding], v., een uit het oosten afkomstig gebruik om bij keizerlijke audiënties zich ter aarde te werpen en een slip van het gewaad van de vorst te kussen.
In het westen werd de adoratio ingevoerd door keizer Diodetianus. Voordien ontvingen de keizers na hun dood, maar veelal ook bij hun leven reeds goddelijke verering; weigering van deze adoratio gold als majesteitsschennis en bracht joden en christenen in conflict met de staat.