Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 05-01-2019

adjectivum

betekenis & definitie

adjectivum - [Lat., bijvoeglijk naamwoord], o. (-va), term uit de traditionele grammatica, in gebruik voor woorden die zich èn door vorm èn door betekenis èn door syntactische verbindbaarheid van de overige woorden in dezelfde taal onderscheiden.

In sommige talen, zoals het Ned. en Engels, worden de adjectiva o.a. gekenmerkt door het feit dat naast hen een vergrotende en een overtreffende trap voorkomen, b.v. (Ned.) naast groot: groter en grootst, (Eng.) naast great: greater en greatest, terwijl voor beide talen geldt dat het adjectief in nominale groepen kan optreden (Ned.: een groot man, een groter man, de grootste man, Eng.: a great man, a greater man, the greatest man). In vele andere talen, b.v. het Javaans, ontbreken de trappen van vergelijking. Daar vindt men weer wel een zgn. elatief-vorm, die in de meeste Westeuropese talen ontbreekt; zo staat in het Javaans naast abang, rood, een elatief-vorm abing, helrood. In sommige talen vertoont het adjectief een nauwe band met de zelfstandige naamwoorden (zoals in het Ned. en Engels), in andere daarentegen lijkt het adjectief dichter te staan bij de (onovergankelijke) werkwoorden (zoals in vele Indonesiche talen). Het blijkt zeer moeilijk om, hetzij op grond van bepaalde procédés, hetzij op grond van de betekenis, tot een algemene, voor iedere taal geldende definitie van het adjectivum te komen.

< >