adiafora - [Gr. adiaphoros, onverschillig, niet onderscheiden], o. mv., een zaak of een vraag die in dogmatisch en ethisch opzicht noch geboden (goed), noch verboden (kwaad) is, maar daartussen ligt, geoorloofd, indifferent of onverschillig is.
De term stamt uit de oudere Stoa (stoïcisme), die leerde dat deugd (bezonnenheid, rechtvaardigheid e.d.) het enige goed, ondeugd (onbeheerstheid, onrechtvaardigheid e.d.) het enige kwaad is, waarnaast alle andere zaken en toestanden als adiafora te beschouwen zijn. Als adiafora worden genoemd: leven en dood, lust en pijn, rijkdom en armoede, ziekte en gezondheid e.a. Wel kan er daarbij verschil in verkieslijkheid zijn, wat echter niet aan deze zaken zelf, maar aan de wijze van hun gebruik ligt. Sindsdien is er in de ethiek steeds strijd geweest over de vraag of er gedragingen zijn, die men kan doen of laten zonder moreel tekort te schieten.
In de christelijke ethiek is het bestaan van adiafora omstreden. De rooms-katholieke moraaltheologie, die hierin Thomas van Aquino volgt, beschouwt subjectief elke concrete menselijke handeling als goed of kwaad; slechts abstract gesproken kan de objectieve inhoud van een handeling zedelijk indifferent zijn. Het protestantisme legt vnl. nadruk op de christelijke vrijheid, waardoor ruimte voor adiafora geschapen zou worden. Maar het brengt alle handelen onder het gebod der christelijke liefde, zodat in feite voor adiafora geen plaats overblijft. Dit laatste is de overwegende tendens van de moderne tijd. De vraag naar de adiafora heeft haar plaats eigenlijk alleen in een zgn. materiële ethiek, waar het om de handeling als zodanig gaat en niet om de gezindheid waaruit de handeling voortkomt; en op de gezindheid is in de moderne ethiek steeds meer nadruk komen te liggen. Kant b.v. erkent geen middengebied tussen goede en kwade gezindheid en daarmee geen adiafora als ‘morele middeldingen’. De existentie-filosofie verlangt voor elke werkelijke daad een beslissing uit verantwoorlijkheidsbesef, zonder welke alle handelen ethisch minderwaardig is. Op zuiver kerkelijk-dogmatisch terrein bedoelt men met adiafora overtuigingen, riten, rechtsregels e.d. die niet op goddelijke openbaring berusten, doch aan de mens zelf ter beslissing worden overgelaten en derhalve geen reden tot onenigheid mogen geven (strijd om de adiafora in de lutherse theologie). [dr.G.A.van der Wal]