ademen - a'demen (ademde, heeft geademd), 1. de voor het leven nodige lucht inzuigen en weer uitdrijven; vooral als onwillekeurige beweging; ruimer (fig.) zich verruimd, verfrist gevoelen, ontheven van hetgeen tevoren beklemde of bezwaarde; vrij —, in vrijheid leven; al wat ademt, alle levende wezens, m. n. het mensdom; 2. de adem richten: op iets —; 3. (van onstoffelijke zaken) hier ademt een geest van liefde en vrede, is hier overal kenbaar, heerst; 4. inademen: de lucht die men hier ademt, is verpest;
5. de gehele natuur ademde wellust, getuigde ervan.