Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

ad

betekenis & definitie

ad, I. Latijns voorzetsel, dat met de accusativus (4e naamval) verbonden wordt, en dat verschillende betekenissen kan hebben:

1. naar; 2. tot: a. van plaats, b. van tijd, c. overdrachtelijk (van doel); 3. bij, in de buurt van. Latijnse uitdrukkingen met ad: ad absurdum, tot het ongerijmde, redenering die door haar inconsequentie het onhoudbare van een stelling bewijst; ad acta, bij de stukken (leggen), veelal in de zin van: in de doofpot stoppen; ad kalendas graecus, onbepaald, tot St.-Juttemis (uitstellen); ad fundum, tot op de bodem (leegdrinken); de aanmaning hiertoe; ad hoe, tot dit speciale doel (ook: tijdelijk) commissie ad hominem, naar de mens (argumentum ad hominem: een bewijsvoering aangepast aan de denkwijze van de tegenpartij); ad infinitum, tot in het oneindige; ad interim (a.i.), tussentijds minister e.d.; ad libitum, naar believen, m. n. in de muziek; ad litteram, letterlijk; ad majorem Dei gloriam, tot meerdere eer van God; ad patres, naar de (zijn) vaderen (gaan of zenden) sterven, doden; ad perpetuum (rei) memoriam, tot eeuwige herinnering; ad pias causas, voor godvruchtige doeleinden (m.n. schenkingen voor kerken e.d.); ad rem, raak, dienstig, gepast, terzake, snedig; ad valvas, aan de deuren (voor mededelingen bij de ingang van een universiteit);

II. Latijns voorvoegsel, dat gehecht voor een ander woord, dat woord een nieuwe betekenis geeft met de betekenis van: 1. er naartoe: adire, naar iemand toegaan, naderen; advenire, aankomen, naderen; 2. bij, inde buurt van: adesse, aanwezig zijn, erbij zijn.

AD AD, Anno Domini [Lat.], in het jaar onzes Heren.

< >