actiegroep - ac'tiegroep, v./m. (-en), een groepering van burgers, die zich ter bereiking van een bepaald doel tijdelijk aaneengesloten hebben.
Het doel kan zijn de verwezenlijking van een bepaald plan of het wegnemen van bepaalde misstanden. Vaak ook heeft de actiegroep tot doel de aandacht van het publiek te vestigen op het een of het ander. Aangezien in de verzorgingsstaat de overheid voor veel verantwoordelijk wordt gesteld, is een actiegroep vaak op de overheid gericht. Een actiegroep onderscheidt zich van een pressiegroep door haar tijdelijkheid en meer naar buiten gerichte methoden.
Actiegroepen beogen verandering, hetzij van bestaande of ontstaande samenlevingssituaties of, algemener, van maatschappijstructuren, hetzij van gangbare waardenopvattingen, die mogelijkerwijs een verandering in het gedrag tot gevolg zullen hebben. Hierbij neemt het leveren van een bijdrage aan verdere ontwikkeling van democratisering een belangrijke plaats in. De veranderingsintentie is het wezenlijke kenmerk van de actiegroep. Al haar werkzaamheden zijn hierop afgestemd. Daarmee onderscheidt zij zich van belangengroepen, die naast een pressiefunctie ook een niet-politieke service- en coördinatiefunctie ten behoeve van de aangeslotenen vervullen (b.v. het Verbond voor Veilig Verkeer of de Dierenbescherming). In de politicologie worden actiegroepen overigens nog wel gelijk gesteld met belangengroepen of pressiegroepen. Daarbij worden ze vooral gezien als moderne variant van het burgerlijk-liberale politieke handelen in dienst van een structureel, niet fundamenteel ter discussie gestelde, vertegenwoordigende democratie. Hun belangrijkste functie wordt dan geacht die van ‘waarschuwingssysteem’ te zijn. In dit kader beogen zgn. inspraakprocedures, waarbij actiegroepen worden ingeschakeld, vanuit het standpunt van de overheid gezien een rechtvaardiging te geven voor haar optreden in het kader van een maatschappelijk systeem, en wel door middel van een slechts beperkte participatie.
Kenmerken. Het is niet goed mogelijk een vast aantal kenmerken van actiegroepen te noemen; er moet worden volstaan met een aantal globale typeringen: a. actiegroepen maken geen deel uit van het institutionele beleidsvoerings- of ambtelijk apparaat, waarover zij dus ook niet kunnen beschikken. Het werk moet meestal in de vrije tijd worden gedaan. Zij bestaan uit een aantal daadwerkelijk participerende mensen, en zijn in staat steeds nieuwe personen in de groep op te nemen, waardoor deze een wisselende samenstelling heeft; b. de (dynamische) relatie tussen actiegroep en achterban (van wijk-, buurt-, of streekbewoners, resp. van een bepaalde bedreigde of achtergestelde categorie van de bevolking) is van doorslaggevende betekenis. Een actiegroep is aangewezen op de solidariteit van haar achterban, resp. van verwante groepen, een solidariteit die de tegenspeler dan ook vaak tracht te breken. De actiegroep vervult daarbij een voorhoedefunctie. Deze wordt gerechtvaardigd door een voortdurende terugrapportage aan en overleg met die achterban. Door het steeds veranderende karakter van de actiegroep wordt haar functie ook steeds opnieuw gefundeerd en ontwikkeld. Publiciteit naar buiten en intern op de meer direct betrokkenen gerichte informatie hierover wordt als essentieel ervaren, c. de actiegroep heeft een saamhorigheidsgevoel op basis van een eigen identiteit, een eigen thematiek, resp. een gemeenschappelijk doel, dat is voortgekomen uit een als problematisch ervaren of als zodanig bewust gemaakte situatie.
Van de vaak intensieve werkzaamheden, resp. de communicatie hierover, gaat een bewustmakende werking uit, mede omdat een en ander tot persoonlijke ervaring van de betrokkenen wordt. Dit kan leiden tot mentaliteits- en gedragsverandering, d. de thematiek is conflictueus en meestal toegespitst op een bepaalde samenlevingssituatie, waarvan duidelijk wordt aangegeven welke veranderingen daarin gewenst of noodzakelijk zijn. Hierbij kan worden uitgegaan van alternatieve mens- of maatschappij-opvattingen in het licht waarvan de thematiek van de actiegroep geplaatst wordt. Invloeden resp. informatie van buiten af worden gekanaliseerd en geïnterpreteerd vanuit de gemeenschappelijke thematiek. Geleidelijk ontstaat een besef van continuïteit, resp. een beleving van een eigen ontwikkeling van de ondernomen acties. De actiegroep moet ook een langere termijn toekomstperspectief openen, waarin aan de betrokkenen zicht wordt gegeven op zekerheid en verbetering van hun (achtergestelde of bedreigde) positie, e. er wordt een direct-democratische werkwijze gevolgd bij groepsbeslissingen en bij het beleid van de groep./, de oppositievoering heeft een dwingend/dreigend karakter. De eisen of wensen kunnen in de vorm van (alternatieve) nota’s, voorstellen, plannen e.d. aan de betrokken instantie (overheid, besturen, directies enz.) gepresenteerd worden, ondersteund door de achterban (handtekeningen, bezwaarschriften enz.). Wanneer deze eisen worden verworpen of het overleg mislukt is, geeft dat meestal aanleiding tot hernieuwde actie.
Maatschappelijke en politieke betekenis van actiegroepen. De actiegroep haakt in op een zekere achterstelling resp. verwaarlozing van een bevolkingscategorie inzake een bepaald of een aantal samenhangende levensfacetten: b.v. woning, woonomgeving (stadssanering; nieuwbouwwijken), milieu, verkeerssituaties, recreatiemogelijkheden, arbeidssituatie, gezins-/leefsituatie (b.v. vrouwen, alleenstaanden, bejaarden), gezondheid, onderwijs en vorming. Deze achterstelling hoeft niet pertinent een eigen ervaring te zijn, zij kan wel degelijk andere groepen of personen betreffen, zoals het geval is wanneer actiegroepen zich bezig houden met thematieken als vrede, ontwikkelingssamenwerking en bepaalde landen of gebieden. Actiegroepen krijgen meer politieke betekenis naarmate de ernst van de achterstelling (verwaarlozing) groter is, naarmate deze gekoppeld wordt aan de (klasse-)positie van de betrokken bevolkingscategorie en een strijd om herziening van de machts- en invloedsverdeling ontwikkeld wordt. Deze strijd heeft een bewustmakende, vormende waarde voor de betrokkenen, omdat zij leren zien hoe de mogelijkheden tot opheffing van deze achterstelling begrensd worden door de maatschappijstructuur, zodat onvermijdelijk een dieper inzicht in en kritiek op deze maatschappijstructuur als zodanig groeit. Bovendien groeit het besef dat solidariteit tussen de betrokkenen en gezamenlijke actie van onderaf evenals een voortdurend bewustmakingsproces hierbij voorwaarden zijn om de gewenste maatschappelijke veranderingen tot stand te brengen.
Daarbij gaat men ook doorzien hoezeer de verschillende maatschappelijke sectoren, zoals arbeid, werk, wonen, vrije tijd, onderwijs en vorming, consumptie, verkeer e.d., reëel aan elkaar verbonden en onderling van elkaar afhankelijk zijn. Deze bewustmaking moet aansluiten bij het bestaande levensbesef en maatschappijbeeld van de betrokkenen, nl. dat zij slachtoffer zijn van een onrechtvaardig beleid of discriminerende bejegening in een maatschappij, die vrij scherp verdeeld is in enerzijds mensen of landen met macht, geld, kennis enz. en anderzijds mensen of landen die daar niet over beschikken (dichotomisch wereldbeeld). Zij ervaren dus een verticale tweedeling (scheiding tussen mensen en landen aan de ‘top’ en aan de ‘basis’). Bovendien is er, wanneer men zelf in de problematiek ‘belanghebbende’ is, sprake van een besef van geïsoleerd of vervreemd zijn (de wijk als een eiland in de stad als geheel; de vrouw buiten de mannenmaatschappij, de gehandicapte of afwijkende weggestopt in een hoekje van de ‘gezonde’ of ‘normale’ samenleving): men voelt dus ook een horizontale of ruimtelijke scheiding. De bewustmaking is gericht op het ontwikkelen van het inzicht dat het op gang komen van fundamenteel democratische processen, die hun oorsprong vinden in de wens om sociale misstanden op te heffen, onvermijdelijk leidt tot conflicten, wanneer hier slechts een formeel-democratische handelwijze van de autoriteiten tegenover wordt gesteld. De roep om openbaarheid in dit verband is dan ook niet een wens om besluitvormingsprocessen technisch beter te regelen, maar komt voort uit een behoefte aan zekerheid en aan het niet langer overgeleverd willen zijn aan een bedreigende toekomst.
Werkwijze. De werkwijze die actiegroepen veelal volgen, bestaat uit a. het blootleggen van irrationaliteit, tegenstellingen en onvermogen in de besluitvormingsprocessen (waarbij als hulpmiddelen kunnen worden gebruikt: persiflage, polemieken, ironie enz.) b. het verantwoordelijk stellen van personen voor de problematische situaties, waarmee de anonimiteit van bepaalde ‘wetmatigheden’ (zoals sanering, bedrijfssluiting, een vaste rolverdeling tussen man en vrouw enz.) kan worden opgeheven zonder daarbij het maatschappelijk karakter ervan te ontkennen of uit te schakelen, c. rechtstreekse contacten met de betrokkenen; een enorme, opofferende inzet bij individuele noodsituaties, en spectaculaire acties of stunts. Op deze wijze maakt de actiegroep de (voorlopige) beperkingen aan de veranderbaarheid van de maatschappelijke structuur duidelijk: de grenzen, die blijken te bestaan aan de mogelijkheden tot slagen van de actie worden ontmaskerd als door de maatschappelijke structuur gestelde begrenzingen. De werkwijze van de actiegroep is nu tweeledig: tegelijkertijd afbrekend (door de kritiek op het falen van de eigen maatschappelijke structuur waarin men leeft en waaraan men is overgeleverd) èn opbouwend (door het leveren van bouwstenen aan de ontwikkeling van een alternatieve maatschappelijke structuur, waarbij de actie gezien wordt als een bijdrage daaraan).
LITT. P.Reckman, Naar een strategie en methodiek voor sociale actie (1971); W.A.Beck, Democratie in de wijken (1974); Vademekum van het politiek vormingswerk, inventarisatie van actiegroepen, vormingsinstellingen en andere organisaties die politiek vormingswerk verrichten (DICmap 33, Horstink, 1974).