Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

achtkant

betekenis & definitie

achtkant - acht'kant, I. bn., achthoekig; de achtkante boer, een beruchte dief en inbreker uit de 17e eeuw; hij doet als de achtkante boer, hij steelt het bij de een en brengt het bij de ander;

II. zn., o./m. (-en), 1. figuur die acht kanten of zijden heeft; briljant in het stadium van bewerking waarin tafel en collet elk acht zijvlakken vertonen;

2. soort van verstekhaak waarvan de beide delen een hoek van 67,5 ° vormen; 3. achthoekig gebouw van centrale aanleg: achtkante bovenkruier, een molen met achtkantig vast molenlichaam en verkruibare kap ; bovenste achthoekige geleding van een toren.

De achtkante bovenkruier ontstond in de 16e eeuw als binnenkruier, waarvan het naar de wind keren van kap met wiekenkruis geschiedde in de kap met behulp van een groot spakenwiel met windas. Later volgde hieruit de buitenkruier (afb.1.) waarbij de kap voorzien is van een zwaar balkenstelsel (staartwerk) met onderaan het kruirad (afb.2.) om de kap op de wind te zetten. Een voorloper van de achtkante bovenkruier is de torenmolen waarvan het oudst bekende en nog bestaande exemplaar te Zeddam, gemeente Bergh, dateert uit 1450. Vooral het molenlichaam en de kap met as en roeden vertonen duidelijk gelijkenis met de houten achtkante bovenkruier. Deze molens zijn vnl. opgetrokken uit zware houten stijlen en gebinten, meestal bekleed met riet. Deze materiaalkeuze werd waarschijnlijk bepaald door hun toepassing: polderbemaling. De minder goede ondergrond aldaar vereiste een eenvoudiger fundering dan die voor de in metselwerk uitgevoerde bovenkruier, zoals de korenmolen op de zandgronden.

De bovenkruiers vormen het begin van een groot molentijdperk, dat zijn hoogtepunt bereikte in de Gouden Eeuw. Ze speelden een belangrijke rol bij alle grote droogmakerijen als de Beemster, de Schermer, de Purmer. Behalve voor polderbemaling, is dit maalwerktuig toen als industriemolen van zeer universele betekenis geworden. Verschillende grote bedrijven in Nederland vinden er hun oorsprong in. In de westelijke provincies waren ze op de begane grond vrijwel altijd uitgerust met een woning voor het molenaarsgezin. Uit dit type ontwikkelde zich bij opkomst van de steden de stellingmolen (afb.3.), qua inrichting gelijk, doch geplaatst op een onderbouw ten behoeve van een goede windtoetreding en meer bergruimte hetgeen voor de industriemolen noodzakelijk was. De stelling of galerij, die dient om de staart en de wieken van de molen te kunnen bedienen, verleent er architectonisch een fraai element aan.

< >