achterwaarts - ach'terwaarts, I. bw., achteruit: een schrede —; —!; het vormt geen samenstellingen: — gaan, lopen enz.; — wijken, achteruitwijken, deinzen; drijven enz.; — leggen, — plaatsen enz.;
II. bn., 1. in de richting naar achteren: een achterwaartse beweging; 2. (verder) naar achteren gelegen: een meer achterwaartse stelling.