Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

achterdeur

betekenis & definitie

achterdeur, v./m. (-en), 1. deur aan de achterzijde van een huis; 2. (fig.) middel om zich terug te trekken, zich voor mogelijke ongelegenheden te vrijwaren; een achterdeurtje openhouden, bij voorbaat op tegenwerpingen of moeilijkheden bedacht zijn, uitvluchten klaar hebben; achterdeurtjes zoeken, uitvluchten zoeken; 3. hij heeft nog een achterdeurtje, nog wat spaarpenningen, een appeltje voor de dorst.

< >