achterdeur, v./m. (-en), 1. deur aan de achterzijde van een huis; 2. (fig.) middel om zich terug te trekken, zich voor mogelijke ongelegenheden te vrijwaren; een achterdeurtje openhouden, bij voorbaat op tegenwerpingen of moeilijkheden bedacht zijn, uitvluchten klaar hebben; achterdeurtjes zoeken, uitvluchten zoeken; 3. hij heeft nog een achterdeurtje, nog wat spaarpenningen, een appeltje voor de dorst.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk