Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

accent (aksent) (spraak)

betekenis & definitie

accent (aksent) (spraak) - accent (aksent) [Lat. ad, aan, cantus, zang; Fr. accent], o. (-en);

1. (w.g.) taalklank;
2. klemtoon; (taalk.) nadruk of toonhoogte waardoor een vocalische klank zich van andere onderscheidt;
3. (klem)toonteken ;
4. nadruk in algemene toepassing: het — leggen op, m.n. spreken over, de aandacht vestigen op;
5. eigenaardige persoonlijke of nationale wijze van uitspraak, tongval: Frans met een Spaans —; hij spreekt met een Engels —;
6. (fig.) klanknuance, toon in fig. zin, kenmerk in een wijze van zich uiten, dat wijst op een bepaalde eigenschap of toestand: over al zijn poëzie ligt een — van weemoed;
7. element in een kunstwerk, een landschap enz., dat een sterkere indruk maakt dan andere.

TAALKUNDE. In het gewone, niet-wetenschappelijke taalgebruik wordt onder accent niet hetzelfde verstaan als in de taalkunde. In de uitdrukking ‘spreken met een Duits accent’ doelen wij op afwijkingen in de uitspraak van het Nederlands, die het gevolg zijn van de Duitse moedertaal van de spreker. In de taalkunde verstaat men gewoonlijk onder accent de opvallendheid van (meestal) bepaalde vocalen (klinkers) in het woord in verhouding tot andere vocalen in of buiten dit woord, een opvallendheid die in het taalgebruik tot stand komt door toonhoogteverschillen, of duurverschillen, of door een combinatie van beide. Dat er b.v. in talen als het Nederlands of Duits een intensiteits- of luidheidsaccent, ook wel expiratorisch of dynamisch accent genoemd, zou bestaan, wordt tegenwoordig niet meer aangenomen; men schijnt ook dan met toonhoogte- en duurverschillen te maken te hebben. Er bestaan verschillende typen toonhoogte-accent of, zoals men het ook wel zegt, van muzikaal accent. Naast het toonhoogte-accent staat dan het kwantiteits-accent, waarbij verschillen in duur in de eerste plaats functioneel lijken te zijn. Men spreekt dan van korte en lange vocalen, b.v. in het Japans: ho, zeil; ho, methode. De functie van het accent kan uiteenlopen.

In sommige talen kan het accent een betekenis-onderscheidende functie vervullen, d.w. z. twee in vorm gelijke woorden kunnen uitsluitend door het accent van elkaar worden onderscheiden. Ook in het Nederlands kan in een aantal samengestelde woorden het accent betekenis-onderscheidend functioneren, b.v. voorko'men': voor'komen. In het Engels worden zo een klein aantal werkwoorden en zelfstandige naamwoorden van elkaar onderscheiden, b.v. to permit', a per'mit. In andere talen is het accent gebonden aan een bepaalde vocaal van het woord; de regels die dit verschijnsel beheersen, kunnen meer of minder ingewikkeld zijn, hoofdzaak is dat de plaats van het accent in deze talen vast ligt. Zo ligt in het Tsjechisch het accent op de eerste vocaal, in het Frans in de regel op de slotvocaal, in vele Indonesische talen op de voorlaatste vocaal van het woord. In al deze talen heeft het accent een afgrenzende functie: het markeert het woordbegin of/en het woordeinde. In weer andere talen heeft het accent noch een betekenis-onderscheidende noch een afgrenzende functie, het is niet aan een uniforme positie in het woord gebonden en maakt eenvoudig deel uit van de klankvorm van het woord. Soms zijn er historische redenen aan te geven voor een bepaalde accentuatie, maar vaak is dat niet mogelijk.

MUZIEK. De nadruk, die aan bepaalde tonen wordt gegeven, noemt men eveneens accent. Deze kan voortvloeien uit de regelmaat der beweging (de maat), of juist door het bewust onderbreken daarvan. De syncope (accent op een zwak maatdeel) is een zeer opvallend accent. Het dynamisch accent versterkt de toon in meer of mindere mate. Het agogisch accent geeft de toon een zekere verbreding.

< >