Acacia, plantengeslacht behorend tot de familie der Mimosaceae.
Verreweg het merendeel van de ca. 1000 soorten bomen of struiken (zelden kruiden) komt in Afrika en Australië voor. Dikwijls zijn zij doornig of stekelig (b.v. Acacia caffra: kaffer-wag-’n-bietjie). In Australië zijn de bladeren vaak schijnbaar enkelvoudig omdat de bladsteel sterk vergroot en afgeplat is (fyllodium) en de bladschijf (die bij de andere soorten uit talrijke ‘deelblaadjes’ bestaat)
ontbreekt. Vele heel kleine bloemen staan als gele of witte bolletjes bijeen, of soms ook in lange aren. De vrucht is een peul. De Australische acacia’s hebben een smalle, kegelvormige kroon, de Afrikaanse meestal een breed spreidende, platte kroon, zo kenmerkend voor vele savanne-landschappen. Economisch van veel belang zijn b.v. Acacia decurrens (Australië), waarvan de bast looistof levert: green wattle, tan wattle, mimosabast, black wattle, (var. mollissima), silver wattle, (var. dealbata). Arabische gom wordt al twintig eeuwen van Soedan naar Europa gebracht. Men oogst het als wondafscheiding van de stam van Acacia dudgeoni, Acacia Senegal, Acacia nilotica en Acacia verek. Acacia farnesiana is de bron van Oostindische gom, maar deze is veel belangrijker als cultuurplant in Zuid-Frankrijk, waar de welriekende bloem in parfumerie wordt verwerkt. Acacia dealbata (Australië) wordt in het groot gekweekt om in het zeer vroege voorjaar bloeiend, b.v. naar Benelux geëxporteerd te worden als ‘mimosa’.