Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

abstracte film

betekenis & definitie

abstracte film, een vorm van filmkunst die oorspronkelijk een zijtak van de abstracte schilderkunst was.

In 1921 animeerde de Deense schilder Viking Eggeling (1880—1925) bij de Universum Film AG (UFA) zijn op rollen papier getekende lijnenformaties (zie animatiefilm): Diagonal-Symphonie, door T. van Doesburg ‘grafiek in beweging’ (Bewegte Graphik) genoemd. H.Richter volgde in hetzelfde jaar met Rhythmus 21. Pas na 1922, toen W. Ruttmann debuteerde met Opus I en II en zijn leerling Oskar Fischinger (1900 67) met Studie 1, kreeg de abstracte film meer bekendheid. Deze filmers vestigden door niet te refereren aan de werkelijkheid de aandacht op een van de belangrijkste elementen van de film: het ritme, dat veelvuldig aan de orde kwam in de theorieën en experimenten van de avant-garde (FILM). Omstreeks 1925 ontstond naast de abstracte de absolute film, waarin herkenbare dingen werden geanimeerd, b.v. Fernand Léger in Le ballet mécanique (1925), of waarin bestaande bewegingspatronen werden verwerkt, b.v. Henri Chomette (1891-1941) in Cinq minutes de cinéma pur (1925), Eugène Deslaw (*1900) in Marche des machines (1928) en J.Ivens in De brug (1928). Doordat het ritme ook belangrijk was in La passion de Jeanne d’Arc (1928) van C.Dreyer en in het toenmalige oeuvre van S.M.Eisenstem, was absolute film een tijdlang synoniem met film-kunst. Richter, Ruttmann en Ivens ontwikkelden zich tot meer gecompliceerde vormen; Fischinger bleef ook na de invoering van de geluidsfilm de abstracte film trouw: Filmstudie 7 (1931) op de 5e Hongaarse dans van Brahms en Komposition in Blau (1935). Op het werk van Richter werd voortgebouwd door Len Lye (*1901), o.a. in Trade tattoo (1937) en Swinging the lambeth walk (1939), die op zijn beurt N.McLaren inspireerde, o.a. Hoppity pop (1946).

LITT. L.Moholy-Nagy, Malerei, Fotografie, Film (1925, herdr. 1967); H.Richter, Filmgegner von heute — Filmfreunde von morgen (1929, herdr. 1968); M.ter Braak, De absolute film (1931); V. Schamoni, Das Lichtspiel. Möglichkeiten des absoluten Films (1936).

< >