Abdoel Hamid II (1876-1909), *18.9.1842 Istanbul, †10.2.1918 Magnesia; zoon van sultan Abdoel Medjid. Zijn jeugd in de Turkse hofharem leidde tot ernstige karakterdeformatie, wat vooral tot uiting kwam in een uitermate wantrouwig optreden van Abdoel Hamid die overigens zeer leergierig en tamelijk intelligent was.
In 1876 werd zijn oom sultan Abdoel Aziz afgezet, waarna Moerad op de troon kwam. Moerad, een alcoholist, werd na drie maanden krankzinnig verklaard en geïnterneerd, waarna Abdoel Hamid de troon besteeg. Om de liberale officieren tevreden en de grote mogendheden gerust te stellen proclameerde Abdoel Hamid een grondwet en de nodige hervormingen. Daardoor wist hij de mogendheden af te houden van interventie ten behoeve van de opstandige Bosniërs en Bulgaren. Na de liberale officieren en politici terzijde te hebben geschoven, reduceerde Abdoel Hamid de grondwet tot dode letter, waarna Oostenrijk-Hongarije in Russische interventie berustte. Toen het Osmaanse rijk door Rusland was verslagen moest Abdoel Hamid de vrede van San Stefano tekenen, waarvan de drukkende voorwaarden voorlopig geheim zouden blijven, maar hij liet een en ander uitlekken, zodat Oostenrijk-Hongarije en Groot-Brittannië zich tegen Rusland keerden. Dientengevolge werden de vredesvoorwaarden krachtens het Congres van Beriijn in voor Turkije gunstige wijze herzien. Nu hij dit bereikt had, ontbond hij het parlement en ging hij op reactionaire, panislamitische grondslag regeren.
Vervolgens dreef de Britse interventie in Egypte Abdoel Hamid in de armen van Duitsland (1881), dat krachtige hulp ging bieden bij de modernisering van de Osmaanse strijdkrachten. Door de sluwe wijze waarop Abdoel Hamid de grote mogendheden tegen elkaar uitspeelde, leverde hij een grote bijdrage tot de vertroebeling van de internationale verhoudingen, die de diplomatieke positie van het gammele Osmaanse rijk zeker heeft versterkt. De kwaliteit van Abdoel Hamids binnenlandse politiek werd aangetast door buitensporig wantrouwen en censuur. Gedurende het laatste decennium van de 19e eeuw liet Abdoel Hamid honderdduizenden Armeniërs vermoorden. In juli 1908 voerden Jongturkse officieren een geslaagde staatsgreep uit. Abdoel Hamid II werd niet afgezet, maar moest zijn handlangers afdanken en zijn hofhouding inkrimpen, alsmede herstel van het parlement en de afkondiging van liberale hervorming toestaan. Nadat hij vergeefs getracht had zijn despotische bewind te herstellen, werd hij in 1909 afgezet.
LITT. J.Haslip, The sultan. The life of Abdoel Hamid (1958); E.Taylor, The fossile monarchies (1967).