aars, m. (aarzen), 1. de door kringspieren gesloten uitmonding van het darmkanaal, waardoor de onverteerde spijsresten het lichaam verlaten; 2. (vero.) achterste: hij heeft geen broek aan zijn —, hij is erg arm; (spr.) de aap wil met een ieder gekken en toch kan hij zijn — niet dekken, wie met de gebreken van anderen spot heeft er dikwijls vele.
De aars (Lat.: anus) is de uitmonding van de endeldarm naar buiten (spijsverteringsorganen), waar het slijmvlies van de darm overgaat in de huid. De anus kan worden afgesloten met behulp van een tweetal kringspieren (sfincters).