Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-12-2018

aardgas

betekenis & definitie

aardgas - aard'gas, o., gas dat zich meer of minder diep in de grond bevindt en daaruit door lekkage, bij vulkanische uitbarsting of door winning naar de oppervlakte kan ontwijken.

Aardgas kan uit koolzuur, stikstof, waterstof, zwavelwaterstof, helium, waterdamp (stoom) en nog andere gassen of mengsels daarvan bestaan. Meestal wordt echter met aardgas brandbaar aardgas bedoeld, dat voornamelijk uit methaan bestaat, al dan niet met hogere verzadigde koolwaterstoffen. Soms bevat het brandbaar aardgas tot ongeveer 20% stikstof of bevat het hoeveelheden van de reeds genoemde gassen.

GEOLOGISCHE ASPECTEN Methaan en hogere gasvormige koolwaterstoffen kunnen ontstaan uit plantenresten bij veenvorming (moerasgas) en door inkoling, die de steenkool doet ontstaan (mijngas). Vaak wordt aardgas in accumulaties samen met aardolie (petroleum) gevonden. Het aardgas is dan, afhankelijk van de hydrostatische druk geheel of gedeeltelijk opgelost in de aardolie. Men kent echter ook vele aardgasaccumulaties zonder aanwezigheid van aardolie. Aan veel aardgas kan hetzelfde vormingsproces als aan aardolie toegeschreven worden. Voor wat betreft de zeer grote gasvondst in de provincie Groningen heeft Patijn gewezen op een mogelijk geheel andere ontstaanswijze. Volgens hem is dit gas in hoofdzaak het gevolg van optredende na-inkoling. De grote diepte waarop kolenlagen in Noord-Oost-Nederland worden aangetroffen ( 3000 m) komt niet overeen met hun geringe inkolingsgraad. De kolenlagen in het Carboon zijn thans op vele plaatsen veel dieper gelegen dan tijdens de carbonische inkoling, waardoor de mogelijkheid van een hernieuwde inkoling gedurende geologisch veel jongere perioden is ontstaan. [dr.W.A.Visser] SAMENSTELLING De samenstelling kan van vindplaats tot vindplaats sterk variëren (tabel 1). Methaan (CH4) is het hoofdbestanddeel.

Het gehalte is zeer hoog bij het in de Po-vlakte gewonnen gas (gem. 95%) en Deep Lake (Louisiana): 98,5%. Het Groningse gas bevat 81,3% CH4. Het rijkere Ned. gas, gevonden in Drenthe, past om zijn gehalte/kwaliteit uitstekend in de Italiaanse gasnetten. Aanzienlijk lagere gehaltes komen ook wel voor: b.v. Elk Basin (Wyoming, VS): 55% CH4 en rijk aan zwavelwaterstof en vloeibare koolwaterstoffen; verder Mühlhausen (DDR): met 55% CH4 en veel stikstof. Uit tabel 2 blijkt, dat het gehalte aan ethaan, propaan en butaan meestal beneden 15% blijft. Van de nietkoolwaterstofbestanddelen is de stikstof de onschuldigste; ze is niet brandbaar en niet giftig of corrosief; het behoeft daarom niet uit het aardgas te worden verwijderd, voordat het aan de consumenten wordt afgeleverd. Wel verlaagt het natuurlijk de verbrandingswaarde van het gas.

Het Ned. gas uit Groningen, dat een niet onaanzienlijk deel aan stikstof bevat, is uit hoofde van de enorme hoeveelheid waarin het op de internationale markt komt en tot ver over onze grenzen geleverd wordt tot een soort standaardkwaliteit geworden. Geheel anders ligt de situatie ten aanzien van de eventuele bestanddelen kooldioxide en zwavelwaterstof. Beide reageren zuur en zijn corrosief. Sedert kort is men er bij de Ned. Aardolie Mij. (NAM) van overtuigd, dat zelfs het geringe percentage kooldioxide, dat het Groninger gas bevat de bedrijfsleiding parten speelt. Zwavelwaterstof is reeds in uiterst geringe hoeveelheden giftig en corrosief, daarom moet het zorgvuldig uit het aardgas worden verwijderd voor het in de distributienetten naar de consumenten gaat.

aardgas. Tabel 2. Verzadigde koolwaterstoffen die in brandbaar aardgas kunnen voorkomen met hun kookpunt koolwaterstof naam chemische kookpunt formule bij atmosf. druk methaan CH4 -161° C ethaan C2H6 88,5° C propaan C3H8 42,2° C normaal butaan C4H10 0,5° C isobutaan C4H10 12,2° C normaal pentaan C5H12 36,1° C isopentaan C5H12 27,9° C normaal hexaan C6H14 69,0° C normaal heptaan C7H16 98,4° C normaal octaan C8H18 125,6° C Bron: H.Pichler en W.Ripperger, Erdgas (in C.Zerbe, red., Mineraloele 1, 1969).

aardgas. Tabel 1. Samenstelling van enkele aardgassen koolwaterstof samenstelling van aardgas gevonden bij:

Groningen Hugoton Hassi R’Mel Lacq Raven-na Plön Buchhorst % % % % % % % CH4 81,3 71,5 79,5 69,51 99,5 56,9 61,3 C2H6 2,85 7,0 7,5 3,10 - 12,9 C3H8 0,37 3,4 2,7 1,05 0,1 16,5 C4H10 0,14 0,99 1,4 0,50 - - c5H12 0,04 0,02 0,6 0,30 - - C6 en hoger 0,05 - 3,0 0,10 - 12,7 H2S - - - 15,12 - - CO2 0,89 - 0,2 10,0 - 0,3 33,6 N2 14,35 15,5 5,1 - 0,4 0,7 1,1 He 0,58 - - - - Bron: H.Pichler en W.Ripperger, Erdgas (in C.Zerbe, red., Mineraloele 1, 1969).

Het gehalte eraan kan zo hoog zijn, zoals in Lacq en in Canada, dat het verwijderen ervan aanleiding geeft tot het ontstaan van een aanzienlijke industriële zwavelproduktie. Canada is daardoor zelfs ’s werelds grootste zwavelproducent geworden.

Aardgas dat veel vloeibare koolwaterstoffen in dampvorm bevat, meer dan 40 cm3/m3, heet nat aardgas. Als het condensaatgehalte minder dan 13 cm3/m3, heet het droog gas. De daartussen gelegen categorie: mager gas. In alle gevallen worden de hoogkokende koolwaterstoffen en de steeds aanwezige waterdamp verwijderd door afkoeling (condensatie). Ook verwijdering door wassen (absorptie) is mogelijk. Alleen condensaat- en watervrij gas circuleert in de pijpleidingnetten. Het gewonnen koolwaterstofcondensaat heet aardgasbenzine. (Eng.: natural gasoline). Bijzondere aandacht moet aan het verwijderen van waterdamp worden besteed, daar water aanleiding kan geven tot de vorming van gashydraten, die zich in de vorm van een wit, vast produkt dat op sneeuw lijkt, kunnen afzetten en verstoppingen teweeg kunnen brengen.

AARDGASRESERVES De wereldaardgasreserves zijn zeer groot, zij het minder groot dan die van aardolie. Op grond daarvan zou aardgas als een groter schaarste-artikel dan olie hoger gewaardeerd moeten worden. Een dergelijke schaarste-overweging mag echter niet verhelen, dat de in 1973 bekende bewezen reserve aan gas in absolute maat geschat wordt op 57,9 triljoen m3 (57,9 x 1012 m3) (afb.1.). Deze hoeveelheid was de laatste jaren enorm toegenomen (1965: 24 x 1012 m3; 1970: 45 x 1012 m3; 1972: 53,7 x 1012 m3; 1973: 57,9 x 1012 m3). Van de tussen 1.1.1973 en 1.1.1974 ontdekte nieuwe hoeveelheden ligt er 48% in de USSR, welk land, wat zijn reserves betreft, de VS intussen overvleugeld heeft (afb.1.). De nieuw ontdekte velden in het Midden-Oosten bevatten 2 x 1012 m3. Er vielen echter ook verlagingen in de reserves aan te tekenen: nl. in Afrika, Noord-Amerika, Zuid-Amerika. Verhoging boekten de reserves in West-Europa met ca. 9% (nl. 440 x 109 m3).

Zo op het eerste gezicht lijkt het, dat er met de voorraden beheerst wordt omgesprongen. Een produktie van 1267,3 x 109 m3 in 1973 op een reserve van 57 910 x 109 m3 betekent nog geen 2,2% of een verhouding: reserve : produktie = 45,7 : 1. Produktie- en consumptiegebieden liggen veelal ver uit elkaar en verschillen dikwijls zeer sterk in economische ontwikkeling, wat tot gevolg heeft, dat ontwikkelingslanden met hun voorraad geen raad weten en de industrieel ontwikkelde landen grote tekorten hebben en op hun voorraden sneller interen dan uit het wereldcijfer blijkt. Van de pijnlijke toestand waarin de energievoorziening daardoor raken kan, weten landen als Japan en de Westeuropese mee te praten. Voor de koploper, de USSR, is er naast de grote afstanden tussen produktie- en verbruiksgebieden nog het nadeel, dat de nieuw ontdekte gasvelden in onherbergzame, zeer koude toendragebieden van West-Siberië zijn gelegen. De enorme produktie van de VS geschiedt uit een veel kleinere reserve; daarentegen de veel kleinere produktie van de USSR uit een veel grotere reserve. De discrepante ligging tussen producenten en verbruikers heeft een levendige handel en transport van gas doen ontstaan.

TRANSPORT. Pijpleidingen. Het meest op de voorgrond tredende transport is het lange-afstandstransport, dat door middel van pijpleidingen in gasvorm onder hoge overdruk 6-7 N/mm2 (60-70 at.) plaatsvindt. Aardgas is een zeer ijle stof, veel ijler dan aardolie. Vandaar dat men in leidingen van dezelfde diameter en met dezelfde pompsnelheid aan olie 22 x meer aan gewicht kan transporteren dan aan gas. Een gasleiding zal daarom pas gelegd worden als ze een flink aantal afnemers kan bedienen en gezien de ijlheid van het gas zal ze qua diameter groot uitvallen (in Rusland reeds tot 1650 mm), pijpleiding. Compressorstations zorgen voor het voortstuwen van het gas en het opjagen van de druk en daardoor de capaciteit. De lengte van het Ned. hoofdtransportnet (afb.2.) nam van 500 km in 1964 toe tot 2970 km in 1973, dat van de regionale leidingen van 3160 km in 1963 tot 6090 km in 1973. Het vermogen van de geïnstalleerde compressorstations bedroeg 1969: 66 MW (90000 pk) en was in 1973 gestegen tot 436,5 MW (593400 pk).

Overzeetransport. Overzeevervoer van aardolie is eigenlijk even oud als de ontwikkeling van de aardolie-industrie in de vorige eeuw in de VS. Het eerste gastransport dateert pas van 1959 in een slechts 5000 m3 bedragend transport met de tanker Methane Pioneer over de Atlantische Oceaan. Wil het gas van grote aardgasproducenten als Algerije, Libië, Brunei (Borneo) en Alaska de energiehongerige gebieden als de VS, Europa en Japan bereiken, dan zal het overzee vervoerd moeten worden: iets dat bijzondere voorzieningen vergt. Het gas wordt nl. in vloeibare toestand bij -160° C in speciaal daartoe geconstrueerde tankers vervoerd. Vloeibaarmaking leidt nl. tot een volumevermindering van de te transporteren hoeveelheid tot 1/560. Het betekent evenwel ook, dat het gas in de inschepingshaven in dure koelinstallaties van grote capaciteit eerst vloeibaar moet worden gemaakt en in de ontschepingshaven weer verdampt voor het in de pijpleidingsnetten wordt geperst. Tijdelijke opslag in vloeibare toestand komt echter ook voor. Koelinstallaties bestaan in 1974 reeds in Arzev (Algerije), Skikda (Algerije), Marsa Brega (Libië), en in Brunei (Borneo). Verscheidene zullen nog worden gebouwd. De eerste gastransporten naar West-Europa (Theems-mondingen en Le Havre) begonnen 1964 met drie tankschepen van 25000-27000 m3; anno 1974 is het gastransport overzee nog maar van bescheiden omvang.

In totaal gaat het op wereldniveau om acht contracten en een totaal vervoer van 17,8 x 109 m3 per jaar en om de volgende trajecten: Alaska naar Japan; Algerije naar oostkust van de VS en Noord- en Zuid-Europa; Brunei naar Japan; Libië naar Zuid-Europa. Nieuwe verschepingsgebieden zijn in de toekomst te verwachten: Nigeria, Perzische-Golfstaten, Iran via Turkije, Indonesië, Venezuela, Sovjet-Unie, Australië. Tegen 1980 zullen volgens de prognose de VS tussen 46 en 64 mrd. m3 per jaar invoeren (tegen 434 mln. m3 per jaar in 1974); Japan tussen 24 en 34,5 mrd. m3 per jaar (9,1 mrd. m3 per jaar) en Europa 20,5 mrd. m3 per jaar plus onbekende hoeveelheden uit Nigeria en wellicht Iran (8,2 mrd. m3). De voorziene ontwikkeling betekent ook een uitbreiding van de tankvloot. In jan. 1973 waren 17 tankers in de vaart met een capaciteit van 560000 m3 en 28 in bestelling (capaciteit: 2,4 mln. m3). In jan. 1974 bedroegen deze aantallen 21 (capaciteit: 867000 m3) en 45 (capaciteit: 4,6 mln. m3). De capaciteit per tanker is groeiende. Bij de 17 in 1973 in de vaart zijnde was het gemiddelde draagvermogen 33000 m3; bij de in 1974 in bestelling zijnde is het gemiddeld 103000 m3.

In feite zijn bij de nieuwe opdrachten schepen met tot 200000 m3 draagvermogen. Het grootste deel van de tankernieuwbouw zal voor de route op Japan en de VS worden ingezet. Tankerbouw en de gereedmaking van koelinstallaties en ontvangstfaciliteiten in de havens zullen enigermate parallel moeten verlopen, wil er geen ontwrichting, b.v. overcapaciteit aan tanks ontstaan. De techniek van de constructie van de schepen heeft sedert 1960 de nodige vorderingen gemaakt. Bij de eerste schepen vond de gasopslag in het schip in afzonderlijke zelfdragende tanks plaats. In de vanaf 1971 in aanbouw zijnde schepen wordt veelal de geïsoleerde scheepsromp als opslagruimte gebruikt. Nochtans komt ook bij de nieuwste schepen een constructie voor met bolvormige zelfdragende tanks bij schepen van middelbare grootte.

NEDERLAND In 1960 werd bij de Groningse plaats Slochteren aardgas aangeboord. Bij verdere exploratie bleek dat men op een zeer groot gasveld was gestoten dat sindsdien als ‘gasveld Groningen’ wereldfaam heeft gekregen, (afb.4.). De oorspronkelijke gasreserve ervan bedroeg tussen 1900 mrd. m3 en 2050 mrd. m3. Na afgifte van de totale geaccumuleerde produktie tot en met 1973, groot 243 mrd. m3, is er per 1 jan. 1974 nog over 1675-1807 mrd. m3. Op 1 jan. 1974 waren er 24 producerende puttengroepen, zgn. clusters, in het veld aanwezig, waarvan 18 in het zuidelijk gedeelte ervan. Deze 18 hebben een capaciteit van 14,2 mln. m3 per dag per cluster. Van de 6 overige puttengroepen gelegen in het centrale gedeelte van het veld bedraagt de capaciteit 23,7 mln. m3 per dag per cluster. In deze puttengroepen bestaat de mogelijkheid, dat er bij de gaswinning complicaties optreden, in die zin, dat gedurende de produktie van gas het eronder liggende water opstijgt in het gasvoerende deel van het reservoir met als gevolg, dat de put water begint te produceren. Het doorschieten van zo’n tong water naar een der clusters kan het drukegalisatiepatroon van het toestromende gas in een vrij groot deel van het omliggende gasveld nadelig beïnvloeden. Het feit, dat eind 1976 de capaciteit van het Groningse veld reeds voor een hoeveelheid van 166 mln. m3 per dag afhankelijk is van de levering van 7 clusters noopt derhalve tot voorzichtigheid wat de behandeling van de putten betreft. Voorlopige kortlopende metingen aan enkele clusters hebben nogal bemoedigend lijkende resultaten opgeleverd.

Ondenkbaar zijn enige moeilijkheden in de toekomst echter niet. Verlopen, d.w.z. onbruikbaar geworden, clusters zullen vervangen moeten worden door plaatsing van nieuwe in het ‘droge’ gebied. Goed functioneren van zo’n aftapping zal afhangen van de afvloei van gas uit het noordelijke gebied met hoge druk, waar nog geen gas onttrokken wordt, naar het zuidelijke deel waar de clusters al voor een verlaging van de druk hebben gezorgd. Watertongen kunnen bij de drukegalisering als barrières optreden. Er zijn reeds vrij aanzienlijke drukverschillen in het reservoir ontstaan, die men voor een deel toeschrijft aan de aanwezigheid van breuken in het gesteente. Deze drukverschillen maken het wenselijk verdere produktie-ontwikkeling te laten plaats hebben in het gebied met de hoogste druk en dat is ‘helaas’ het voornamelijk natte deel van het veld met zijn sluimerende onzekerheden. De velden buiten Groningen (in zee en op het vasteland) zouden mogelijk tot 27% van de Ned. jaarproduktie voor hun rekening kunnen gaan nemen. Niet verheeld mag worden dat de reserve van het Groningse veld een schatting is en een nauwkeuriger bepaling belemmerd wordt door de omstandigheid, dat grote delen van het reservoir nog onvoldoende door boringen zijn verkend. In de periode 1974/76 zullen daarom 14 verkenningsboringen worden uitgevoerd.

GASPRODUKTIE Gasproducenten. Het Ned. aardgas wordt voor het overgrote deel geproduceerd door de Ned. Aardolie Maatschappij (NAM), waarin Shell en Esso elk voor 50% deelnemen. Het door de NAM en andere gasproducenten gewonnen aardgas wordt gekocht door de Ned. Gasunie, waarin de staat voor 10%, de Staatsmijnen voor 40% en de Shell en Esso voor elk 25% deelnemen. De Gasunie bouwt en verzorgt het transportleidingnet (afb.6.), dat een totale lengte heeft van 8510 km, gesplitst in 2550 km hoofdleidingnet (max. overdruk 6,7 N/mm2 (67 at)) en een regionaal net lang 5960 km (max. overdruk 4 N/mm2 (40 at)). Nederland exporteert ook over verschillende grensplaatsen gas naar het buitenland. Eind 1972 werd geleverd aan 143 gasdistributiebedrijven, 21 centrales, 395 grote industrieën, 85% van de woningen, alwaar in 79% daarvan gas voor verwarming wordt gebruikt (afb.7). De export tot en met 1973 ging uitsluitend naar België, Luxemburg, West-Duitsland en Frankrijk (tabel 3).

Gasverbruik. Het gasverbruik in Nederland had tot en met 1963 in huishoudens plaats en wel in hoofdzaak voor kookdoeleinden. Het in de regeringsnota van 11 juni 1962 van minister De Pous ontvouwde plan voorzag in een geforceerde consumptie van de enorme hoeveelheid aardgas, die men in Slochteren had gevonden, daar men vreesde na 35 jaar met een onverkoopbare hoeveelheid gas te blijven zitten. Uitvoering van het plan hield in het opzetten van een groot leidingnet, propaganda voor ruimteverwarming en aanbod van gas aan industriële grootverbruikers, waaronder elektriciteitscentrales. Daardoor hoopte men in 1975 een derde van de totale binnenlandse energiebehoefte door aardgas te kunnen dekken, een percentage, dat overeenkwam met dat wat in de VS, het land met de grootste gasconsumptie, in de loop der jaren was bereikt. Deze prognose is sindsdien allang door de feiten achterhaald. In 1972 was de aardgasdekking reeds tot 42% gestegen en benadert in 1974 de 50%: een in de wereld unieke positie (vergelijk tabel 4). Bij het opstellen van de prognose werd de regering geleid door de vrees, dat de toen goedkope aardolie een te dominerende positie zou kunnen krijgen, hetgeen de Ned. economie in een te kwetsbare positie zou brengen, gezien het feit, dat deze olie bijna geheel uit het buitenland zou moeten worden ingevoerd.

Tot midden 1972 heeft zich de ontwikkeling van het verbruik van aardgas in een mate voltrokken, die ver uitgaat boven de prognoses uit de jaren zestig. Op genoemd tijdstip brachten mededelingen van minister Langman minder aangename vooruitzichten aan het licht ten aanzien van de periode na 1975. Betere kennis van het Groninger gasveld had aangetoond, dat een opbrengst van 100-105 mrd. m3 per jaar als voorzien voor de periode 1975-1980 een onvoorzichtige exploitatie zou betekenen en dat deze zou moeten worden teruggebracht tot 82,5 mrd. m3 per jaar. Met de produktie van andere kleine velden ad 11 mrd. m3 per jaar zou een beschikbare produktie van ca. 90 mrd. m3 per jaar resulteren, te verdelen over 47,5 mrd. m3 per jaar export en 42,5 mrd. m3 per jaar eigen verbruik. Bij een verwachte vraag in die periode van 50-55 mrd. m3 per jaar export en 50 mrd. m3 per jaar voor nationaal verbruik betekenen deze cijfers, dat er een tekort aangezuiverd zou moeten worden van 7-12 mrd. m3 per jaar door aankoop van gas elders. De minister besliste, dat de exporthoeveelheid in de periode 1975-1980 beperkt zou moeten blijven tot de genoemde 50-55 mrd. m3 per jaar. Nederland zal op de vrije markt gas moeten gaan kopen tegen hoge prijs om aan de binnenlandse vraag en de exportcontracten te blijven voldoen. Deze klemlopende situatie heeft verschillende oorzaken.

aardgas. Tabel 3. Verbruik in enkele Europese landen land verbruik en prognoses in 1970 1971 1972 1975 1980 mrd.m3 mrd.m3 mrd.m3 mrd.m3 mrd.m3 Duitse Bondsrep. 16,8 22,9 28,0 49 62-65 Frankrijk 11,5 13,9 14,5 22 28-31 Nederland 20,5 26,7 33,4 46 51 België en Luxemburg 4,5 6,0 8,2 10 14 aardgas. Tabel 4. Verdeling van het energieverbruik over de energiedragers in 1970 in enkele Europese landen energiedrager energie-aandeel t.o.v. het totale verbruik in Duitse Frankrijk België Nederland Bondsrep.

vaste brandstof 37,9% 24,1% 35,1% 10,5% vloeibare brandstof 53,3% 61,0% 55,6% 57,1% gas 5,5% 5,6% 7,7% 32,4% prim. elektriciteit 3,3% 9,3% 1,6% 0,0% Zo is het gasverbruik tot een hoger niveau geklommen, dan voorheen voor 1975 werd voorspeld. In plaats van de verwachte afname van 18-20 mrd. m3 per jaar wordt thans (1974) voor 1975 een binnenlandse gasafzet van 46-47 mrd. m3 per jaar (= 50% van de totale produktie van 950 mrd. m3 per jaar) geraamd. De vraag naar aardgas is in de winters van 1972-73 en 1973-74 zeer groot geweest door omschakeling van olie op gas. Nederland moet echter ook aan de langlopende exportcontracten kunnen blijven voldoen. Alle consumenten zijn daarom gebaat bij een spoedige vergroting van het gasaanbod, nu er in het afleveringspatroon van Groningen enige haperingen zijn opgetreden. Over dit patroon geeft de grafiek van de NAM (afb.5.) een niet mis te verstane informatie. In 1979 is de produktie van het Groningenveld over zijn hoogtepunt heen. Het is duidelijk, dat Nederland er als geheel beter bij gebaat zou zijn geweest als een vlottere concessie-verlening het mogelijk had gemaakt de in Nederland aanwezige kleinere velden, te weten Ameland (reserve 300 mrd. m3), Annerveen (600 mrd. m3), Emmen (200 mrd.), Middelie (450 mrd.), die nog geen van alle produceren, nu reeds in produktie te hebben. Verder mag men enige hulp verwachten van in de Noordzee op het Ned. plat gevonden gashoeveelheden. Voorzichtige schattingen noemen een totale gasreserve van 120-200 mrd. m3.

Toegenomen vraag en achterblijvend aanbod vragen derhalve om remming van de groei. Deze afremming zette van de kant van de Gasunie reeds in 1972 in met de aankondiging dat geen nieuwe contracten met elektrische centrales zouden worden gesloten. Ook een prijsverhoging van 19% voor industriegas kwam tot stand voor nieuwe en verlengde contracten. Na 1978 zal de binnenlandse afzet daardoor sterk afnemen. Er zal een selectief afzetbeleid worden gevoerd, waarbij aan de openbare voorziening (de gasdistributiebedrijven) hoge prioriteit zal worden toegekend, ook uit hoofde van het feit, dat ruimteverwarming niet luchtvervuilend werkt, zoals steenkool en stookolie. Nochtans zijn ook voor de ‘huishoudelijke’ verbruikers beperkingen in zicht. In onze huishoudens worden enorme hoeveelheden warmte verkwist door de volstrekt onvoldoende isolatie van onze woningen (muren en ruiten).

Betere isolatie zal nodig zijn om de warmteverliezen in te dammen. De huidige gasprijs vormt echter geen prikkel voor bouwers en verbruikers door betere isolatie op de gasrekening te besparen. Daarbij komt dat een gasprijs, die te laag is ten opzichte van de huisbrandolie, de klanten op onverantwoorde manier prikkelt tot overgaan van olie op gas. Intussen wordt er door de Gasunie naar aankoopbaar, eventueel buitenlands, gas gezocht om de knelpunten in de gaslevering door een groter aanbod te verzachten. In 1977 zal gas uit het op het Noorse plat gelegen Ekofiskveld aan Nederland worden geleverd (150 mrd. m3 per jaar). Ook op een bijdrage van de Placid-concessie ter grootte van ca. 2,5 mrd. m3 per jaar valt te rekenen vanaf begin 1975. Verder zijn er onderhandelingen over het gas van de Noordwinningsgroep.

Onder de huidige omstandigheden (1974) kunnen er in koude winters moeilijkheden ontstaan bij de dan sterk stijgende afname van gas. Door het aanleggen van buffervoorraden hoopt men zulke piekbelastingen te kunnen opvangen. De Ned. ondergrond biedt geen mogelijkheden voor het opslaan van gas in geologisch geschikte gasdichte structuren zoals dat in Frankrijk en Duitsland het geval is. Op de Maasvlakte wordt daarom een installatie gebouwd voor het opslaan van vloeibaar gemaakt aardgas. Milieubezwaren hebben de totstandkoming ernstig vertraagd. Een andere methode is gelegen in het verhogen van de dagproduktie van het Groningse gasveld. Hier zijn sinds de moeilijke winter 1973-74 verblijdende vorderingen gemaakt. Door het boren van een 25e puttengroep bij Ten Post ten noorden van het Eemskanaal de thans meest noordelijk gelegen produktieput van het veld is de produktiecapaciteit met 25 mln. m3 per dag opgevoerd. Ook op de bestaande oude puttengroepen in het zuidelijke veld zijn tijdens de zomer 1973 acht putten bijgeslagen. [dr.ir.A.W J.Mayer].

< >