aan'rijding, v. (-en), het aanrijden; m.n. botsing teweeggebracht door een voertuig: hij is aan de gevolgen van een — bezweken.
Bij aanrijding is het de bestuurder verboden om weg te rijden voordat zijn identiteit of die van zijn motorrijtuig behoorlijk is kunnen worden vastgesteld. Het opzettelijk in hulpeloze toestand laten van een mens, die bij de aanrijding letsel heeft bekomen is eveneens strafbaar als misdrijf (b.v. art. 30 Ned. Wegenverkeerswet). Op degene bij wie door niet-inachtneming der verkeersregels, de schuld berust wordt de schade verhaald. Art. 31 van dezelfde wet bevrijdt het slachtoffer van de aanrijding (eiser) van het vereiste om het bewijs van schuld te leveren. De eigenaar van het desbetreffende motorrijtuig is aansprakelijk voor de gedragingen van degene door wie hij het rijtuig laat rijden, maar de door hem te betalen vergoeding is beperkt tot de waarde van het aanrijdende voertuig, en tot f500,, indien het rijtuig een geringer waarde heeft (art. 31). In geval van overmacht, d.i. wanneer noch de eigenaars, noch iemand waarvoor hij aansprakelijk is, enig verwijt treft, ontstaat geen verplichting tot vergoeding van de schade. Deze regels gelden niet of slechts tendele in geval van oorlog(sgevaar), staat van oorlog of beleg, t.a.v. overheidsrijtuigen en voor militairen, voor zover in dienstverband.
België. De aansprakelijkheid is hier gebaseerd op artt. 1382-84 BW.